Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Eierkolen!

Door: Mar­tin Rep

repeierkolen0

‘Onze brand­stof lever­ancier is en bli­jft de Carpentier’

Ik breng met mijn broer een bezoek aan het Ned­er­lands Mijn­mu­seum in Heerlen. We wan­de­len van­daag door het Zuid-​Limburgse land­schap, maar het giet van de lucht. Het leidt tot een ver­rassende ontmoeting.

repeierkolen4In een een­voudig houten bakje, afgeschermd door een glazen dek­sel, liggen eierkolen. Een stuk of twintig. Niks bij­zon­ders. Niks bij­zon­ders?! Het laatje met kolen stu­urt me opeens zes­tig jaar terug in de tijd. Ik zit opeens weer in de piep­kleine woonkamer van ons huis aan de Mei­doorn­straat in Zaan­dam. Tinus, mijn vader, legt De Zaan­lan­der op het Perzis­che tafelk­leed en wil de kolenkachel bijvullen en opporren.

Foto: Eierkolen in het mijnmuseum.

Hij doet de schuif open. Tinus pakt de kolenkit en leegt hem in het hon­gerige, oran­jerode bin­nen­ste van de haard. “Vul jij hem effe, knechie”, zegt hij tegen mij. Onder­tussen pakt hij de ijz­eren pook die naast de kachel staat en schudt de schui­fla heen en weer. Bin­nen in de vurige buik van de haard regent het vonken. Ik trek een jas aan en loop door de keuken, de lege kolenkit in m’n hand. Ik doe de ach­ter­deur open en sta in de kou. Het heeft ges­neeuwd. Als ik een paar stap­pen doe naar het kolen­hok, bli­jven dikke plakken aan mijn schoen­zolen hangen. Ik til de klep aan de onderkant omhoog. Daar glanzen ze in het donker: glim­mende koolt­jes die straks onze huiskamer weer zullen ver­war­men. Ik steek de bovenkant van de kit erin.

Een paar maan­den eerder, op een zom­erse dag, ston­den ze opeens bij ons voor de deur. De kolen­boer! Voor mij was het een onverwachte gebeurte­nis, maar mijn vader had dat enkele weken eerder geregeld.

repeierkolen5Zaan­dam telde een aan­tal kolen­boeren. Vlak bij ons, aan de Bleek­ersstraat, zo ongeveer tegen­over het voor­ma­lige kerkje en vlak bij de Primus ouwelfab­riek, zat Kolen­han­del Kok. Wat verderop, aan de Hogendijk, kolen­han­del IJskes. Een broeder van de gere­formeerde kerk was De Car­pen­tier. Het lag dus voor de hand dat mijn vader zaken met hem deed.

Foto links: Kolen­han­del Kok aan de Bleekersstraat.

repeierkolen2De kolen­han­del van De Car­pen­tier zat aan de Prin­sen­straat. Hij woonde in een mooi huis, naast een kleiner, beschei­den huis dat dienst deed als zondagss­chool en later als jeugdhaven. Tegen­over De Car­pen­tier had diens vader gewoond, die ook een kolen­han­del had. Aan het houten huis van De Car­pen­tier sr. was een uithang­bord beves­tigd met daarop afge­beeld een heer die duidelijk zat te geni­eten van de warmte van een breed lachende kachel, met daaron­der de tekst ‘Onze brand­stof lever­ancier is en bli­jft de Carpentier’

Foto: Huis van De Car­pen­tier sr. aan de Prin­sen­straat (vroeger het Prinsenpad).

Door de week bezorgde De Car­pen­tier jr. kolen bij zijn klanten, zodat zijn poriën en zijn ogen zwart zagen van het kolen­stof. Op zondag zagen wij hem soms het imposante orgel bespe­len van onze kerk als Jan Pasveer, de vaste organ­ist van de Zuiderk­erk, ver­hin­derd was.

Broeder De Car­pen­tier fasci­neerde ons om ver­schil­lende rede­nen. In de eerste plaats kon hij de ‘r’ niet uit­spreken. Daarom noemde iedereen hem, buiten gehooraf­s­tand natu­urlijk, ‘De Caw­pen­tiew’. De tweede reden was zijn bij­zon­dere dubbelfo­cus bril. Die bestond uit twee delen, waar­van het voorste als een voorzetlens werkte. Zodra hij plaat­snam achter het orgel, klapte hij dat voorste deel omhoog, om de noten­balken uit het 150 Psalmen van Worp of de gezan­gen uit de bun­del van Johannes de Heer scherp op zijn netvlies te krijgen.

repeierkolen1

Het ‘deftige’ ste­nen huis van kolenboer/​organist De ‘Caw­pen­tiew’.

Ik duw de kit een paar keer in de voor­raad kolen. Ter­wijl ik hem vul, hoor ik de onzicht­bare lad­ing in het kolen­hok naar bene­den zakken. Achter bijna elk huis met een kolenkachel staat zo’n kolen­hok. Aan de bovenkant zit een klep of een dek­sel, waar­door de kolen­boer zijn zakken leegt. Aan de onderkant zit een kleine klep, waaruit je kolen schept voor onmid­del­lijk gebruik. Als je je ver­bruik goed hebt getax­eerd, is het kolen­hok aan het einde van de win­ter leeg. Rond 1 mei kan de kachel naar zolder. De kachelpijp wordt dicht­gestopt met een paar kran­ten, om tocht te voorkomen, voor­dat ze wordt afges­loten met een deksel.

Wij hebben meestal eierkolen: kleine samengeper­ste bal­let­jes die inder­daad veel van eieren hebben. Andere mensen hebben wel briket­ten, die ook wel slof­fen wor­den genoemd. Ze hebben de vorm van een bak­steen en zijn net als eierkolen van samengeper­ste steenkool. Pas later zou mijn vader over­stap­pen op antra­ciet kolen.

Die waren duur­der. Ze maak­ten een hoog tin­te­lend geluid als je ze in de kit schepte, heel anders dan het doffe geluid van de eierkolen. Na de eerste paar hap­pen met de kolenkit wordt de kit te zwaar en rollen de vers geschepte eierkolen er steeds uit. Ik pak nu de schep om de kit verder te vullen. Sneeuwvlokken dwar­re­len op de koolt­jes neer, in het maan­licht zie ik dat ze lang bli­jven liggen. Poed­er­suiker op een zwarte onder­grond. Ik weet alles van kolen. Dat ze opge­graven wor­den in ons eigen land bijvoor­beeld. In de eerste klas van de lagere school van meneer Dorgelo hebben alle kinderen van de klas ges­paard voor een boekje van de Rijkspostspaarbank.

Voor elk kwartje plakte de meester een zegel in je spaar­boekje, als het vol was werd het bedrag bijgeschreven op je spaar­bankboekje. Daar­naast had ik nog een echte zil­verkleurige spaar­pot. Aan de voorkant een brede gleuf. Daar duwde je een cent in, heel soms een gulden of een rijks­daalder; daarna keerde je hem om en dan slikte de spaar­pot hem in. Je kon er ook een papieren gulden in doen. Die moest je opro­llen en in een gat aan de andere kant duwen. De spaar­pot kon alleen wor­den geopend met een sleu­tel die een meneer op het postkan­toor had. Hij keerde hem dan om, streek het papiergeld glad en telde de munten. Met een pen schreef hij het totaal bij in mijn boekje en hij zette er boven­dien zijn handteken­ing en een stem­pel bij.

repeierkolen6Om het sparen via school te stim­uleren kreeg je er een boekje bij. Elke twee weken een blad, aan het einde van het school­jaar had je dan een los­bladig boekje. ‘Hans en Nel­lie Ont­dekken Kolen­land’, heette het eerste boekje dat ik zo bij elkaar spaarde. Het meest intrigerend von­den mijn vriend Rob en ik hoofd­stuk 11, waar we op had­den moeten wachten tot maart 1953: ‘Huizen die naar bene­den zakken’. Het bleek te gaan over schade als gevolg van steenkoolwinning.

‘Als ze een dik kwartiertje later door de nog stille straten van Hoens­broek fiet­sen, zegt Hans ineens: ‘Weet U wat ik niet begrijp, mijn­heer Stevens. Waarom som­mige huizen hier zo slecht gebouwd zijn.’

‘Slecht gebouwd?’ vraagt buur­man ver­baasd. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Nou kijkt U maar eens,’ en Hans wijst schuin voor zich uit. • ‘Dat kleine huisje daar, bijvoor­beeld. Door die muur lopen wel drie grote scheuren, hele­maal van af het dak tot bene­den. Zoi­ets zou je in Haar­lem niet zien.’ ‘Dat zal wel,’ lacht mijn­heer Stevens, ‘daar hebben ze ook geen mij­nen.’ ‘Maar wat heeft dat nu met de mijn te maken?’ vraagt Nel­lie, op haar beurt ver­baasd. ‘Heel een­voudig, meisje. Dat huis is naar bene­den gezakt, omdat de mijn hieron­der zit. En door die verza­kking zijn scheuren in de muren gekomen. We noe­men dat hier mijn­schade.’ ‘Al die mensen, die bij zo’n mijn wonen hebben dus kans dat hun huis invalt,’ zegt ze. ‘Ho, ho, zo erg is ‘t gelukkig niet,’ stelt mijn­heer Stevens haar gerust. ‘Er vallen heus geen huizen in. ‘t Enige wat gebeurt is, dat in som­mige huizen of gebouwen scheuren komen. Die kun­nen meestal weer her­steld wor­den. Een enkele keer moet een huis wor­den afge­bro­ken omdat ’t te erg beschadigd is.’ ‘En wie moet dat betalen?’ wil Hans weten. ‘De mijn natu­urlijk, Hans. Die moet alle mijn­schade ver­goe­den. En ik verzeker je dat onze Ned­er­landse mij­nen per jaar wel een paar mil­lioen gulden moeten betalen om mijn­schade te vergoeden.’

Zes­tig jaar later nog steeds een actueel thema. Wat des­ti­jds in Lim­burg goed was geregeld, kost in Noordoost-​Groningen met de gaswin­ning veel moeite.

De knechts van broeder De Car­pen­tier waren groot en sterk. Ze open­den de klep van de vrach­tauto die voor ons huis was gestopt en klom­men in de laad­bak. Schi­jn­baar zon­der bij­zon­dere inspan­ning namen ze een grote jutezak op hun nek, op weg naar het kolen­hok bij ons achter.

repeierkolen3Mijn vader had die klep alvast opengezet. Achter elkaar liepen de man­nen het erf op. Met don­derend ger­aas losten ze de ene zak na de andere in de grote houten kist. Een kwartier later waren ze al klaar. Ze namen de lege zakken, die ze op de grond had­den gegooid, weer op. Mijn vader pre­sen­teerde ze een sigaretje, gretig staken ze op. Wij zaten weer goed voor de winter.

Foto: Kolenkit

Onze kolenkit zit weer goed vol voor de komende nacht. Ik sla de klep dicht en doe de ach­ter­deur open. Ik stamp de sneeuw van mijn schoe­nen en stap de kamer bin­nen. “Hij zit weer vol, va”, zeg ik. Hij knikt. Niks bijzonders.

Zes­tig jaar later probeer ik de eierkolen in het Mijn­mu­seum scherp op mijn iPhone te kri­j­gen. Wat een reis in de tijd. Dicky zal ervan opkijken, straks thuis.

Foto’s: Gemeen­tearchief Zaanstad, Catawiki

Joomla tem­plates by a4joomla