Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

De heer Brun­ing — geloof is vertrouwen

Van onze redac­tie, Ruud Meijns

geloofisvertrouwen1

Ik ben op 24 april 1928 geboren in Ams­ter­dam in de Mau­ves­traat, in Zuid.
We hebben daar maar kort gewoond en ver­huis­den naar de Tal­mas­traat die grenst aan de Mau­ves­traat, in het­zelfde blok.
Mijn vader, Cor­nelis Brun­ing, geb. 01.03.1891 was chef in– en verkoop bij een tech­nisch instal­latiebedrijf Groen­eveld en v.d. Pol & Co. Hij kwam uit Nieuw Hellevoet. Mijn moeder, C.C. Niemeyer, is geboren in Lei­den. Ik geloof dat de oud­ers van mijn moeder naar Ams­ter­dam waren ver­huisd. Mijn moeder over­leed in 1931 bij de geboorte van een jongetje dat niet lang daarna ook over­leed. Ik was toen drie jaar. Thuis waren we met zeven broers en één zus.

Dat was een moeil­ijke peri­ode want je had geen verlofregelin­gen en dergelijke. Alle kinderen wer­den uitbesteed bij ken­nis­sen en fam­i­liele­den. Ik kwam bij de oud­ste broer van m’n vader, mijn zus kwam bij ken­nis­sen die tegen­over ons woon­den. We gin­gen niet naar huis, we bleven daar dag en nacht en de één trof het beter dan de ander.

Ik kwam bij een aardige oom, maar geen aardige tante. Zij had­den ook een jongetje en als die rondg­ing met de koek­jes bij de thee moest hij mij over­slaan want ik hoorde er niet bij. Dat vergeet je nooit. Mijn vader is twee jaar later hertrouwd en heeft bij die vrouw ook nog drie kinderen gehad.
In het begin moesten we natu­urlijk wen­nen aan die nieuwe moeder. Ik plaste, door alle omstandighe­den, in m’n bed en daar kon zij niet tegen. Maar het kwam wel goed, ze bleek een aardig mens.

geloofisvertrouwen2Ik zat op de dr. Wolt­jer­school in de Van Hilli­gaert­straat in Zuid (foto). We had­den een pro-​Duitse ler­aar en toen een jon­gen, genaamd Käsemacher, terug ging naar Duit­s­land groette de ler­aar hem met de Hit­ler­groet. Dat was wel al in de oor­log. Ik was 12 jaar toen die Duit­sers Ams­ter­dam bin­nen marcheerden.

De school ging niet open en het hoofd kwam naar buiten „er is voor­lopig zes weken geen school”. Toen ging er wel een hoer­aatje op. Ik heb wel het 7e leer­jaar gedaan, want dan hoefde je nog niet te werken.

geloofisvertrouwen3
Straat­foto uit 1934. 2e v. rechts R. Brun­ing. 3e v. links broer Hans en achter­ste rij 1e v. links broer Jan en 2e v. links broer Kees. Genomen in de Mauvestraat.

Het zijn van die kleine din­gen die je dan opmerkt. Bij ons in de buurt, in Zuid, begonnen aller­lei mensen hun boeken, Joodse boeken, te ver­bran­den. In de Tal­mas­traat had je plein­t­jes en daar wer­den die boeken ver­brand. En kinderen waarmee je in de buurt speelde waren er opeens niet meer. Mijn broer had een Joodse col­lega en die moest zich melden bij de Duit­sers. En voor haar afscheid koos ze als cadeau een mooie repro­duc­tie en die nam ze mee naar Duit­s­land. Achteraf denk ik daar nog wel eens aan.

geloofisvertrouwen4We zagen wel Duitse sol­daten door de straat marcheren met een hand­doek onder de arm. Ze gin­gen zwem­men in het Amstel­park­bad. We wis­ten toen nog niet veel van wat er alle­maal gebeurde. Maar op een gegeven moment komt de echte oor­log in je leven. Je zag de aanplak-​biljetten in het Duits en Nederlands.

We zijn als gezin alle­maal goed door de oor­log gekomen. Een broer van m’n moeder was bakker en we kre­gen elke week brood van hem. Ik haalde die op in een kussensloop. Stond ik in de tram kwam er een vrouw heel dicht tegen me aan staan. Ik dacht dat het om mij ging en moest daar niks van hebben, maar het ging natu­urlijk om die bro­den.
We luis­ter­den naar Radio Oranje. Achter in de boekenkast stond een heel klein radiootje.

Onder­duiken
Toen ik zestien werd begonnen voor mij ook de prob­le­men, want op die leeftijd kon ik naar Duit­s­land ges­tu­urd wor­den. Mijn oud­ste broer was al onderge­do­ken. Mijn vader zei „ga maar naar je broer toe”.

Mijn andere broers moesten ook hun eigen keuzes maken zoals elke Ned­er­lan­der. Mijn oud­ste broer Henk is op een honger­tocht bij Alk­maar opgepakt door de mof­fen en in een trein naar Ams­ter­dam gebracht. Daar opges­loten in een loods in het havenge­bied dat streng ver­bo­den gebied was. Zijn vriend en hij hebben de verzegeling van de deur ver­bro­ken en zijn op hun sokken door de sneeuw wegge­gaan. Toen ze bij de uit­gang kwa­men hebben ze gezegd tegen de schildwacht dat ze schip­pers waren en vroe­gen de weg naar een bepaalde straat. De man heeft ze keurig de richt­ing gewezen en zo zijn ze naar huis gelopen en zijn bei­den ondergedoken.

Mijn op één na oud­ste broer Bram was z.g., accoun­tant bij Heineken en daar sliep hij ook. De 3e broer van boven zat in het verzet en is door de mof­fen in de cel gezet. Op een nacht is hij door het verzet bevrijd.

De vierde broer van boven studeerde en tek­ende de gehoorzaam-​heidsverklaring aan de Duitse „over­heid” niet en dook dus onder. De 5e broer kreeg een oproep om zich te melden bij de Kriegs­ma­rine (was afges­tudeerd aan de zee­vaartschool). Dook dus ook onder.

Ik ben toen in vier dagen richt­ing Mep­pel gelopen. Dat deed ik nog samen met een vrouw, we kre­gen onder­dak bij een boer in Wapen­veld en daar kre­gen we ook te eten. Ik sliep in de kelder en de vol­gende mor­gen bleek de boerderij te zijn beschoten. De Duit­sers had­den bij de boerderij voor een vijan­delijk vlieg­tuig gesc­holen, maar ik had hele­maal niets gemerkt van de beschieting.

geloofisvertrouwen5Bij de IJs­sel­brug ston­den Duit­sers op wacht, maar ik had geen ausweiss en keek hoe ik die brug over kon komen zon­der aange­houden te wor­den. Er stopte een vracht­wa­gen naast me en de chauf­feur gebaarde me achter in de laad­bak onder een zeil te kruipen. Hij moest op de brug stop­pen en toen hoorde ik gelukkig „weit­er­fahren” zeggen en was ik aan de andere kant.

Ik moest in Dwingeloo zijn, bij een boer die Karstens heette. Ik vroeg het aan de bewon­ers en door de wei­lan­den ben ik daar uitein­delijk naar­toe gebracht en zag ik m’n broer weer. Hij was the­olo­gi­es­tu­dent. Hij is ook dom­i­nee gewor­den, maar later bij een auto-​ongeluk om het leven gekomen. M’n vader was erg trots op hem.

We sliepen in het hooi boven de deel. De muizen liepen soms over m’n gezicht. Ik ben bij een andere boer terecht gekomen, met het­zelfde geloof dus dat kwam goed uit. Ik werkte op het land en moest rijen plan­t­jes uit­dun­nen van wel een kilo­me­ter lang. Maar als ik met hem over het geloof begon legde hij z’n schep neer en dat was mijn meth­ode om hem af te lei­den zodat ik even pauze had. Eens in het uur kwam er een trein langs. Af en toe ging ik naar m’n broer, het was een kwartiertje lopen langs het spoor.
Mocht eigen­lijk niet, maar op een keer kwam ik daar aan en stond er een hele rij Duitse gew­eren tegen de boerderij. Ik snel naar boven onder het hooi. De Duit­sers had­den te eten gekre­gen, von­den het best zo en vertrokken weer. Toen kwam m’n broer ook onder het hooi vandaan.

We zijn nog een keer naar Ams­ter­dam geweest, ik denk van­wege heimwee. De trein stopte in Deven­ter en alle­maal Duit­sers met gew­eren op het sta­tion. Mijn broer stopte iets in m’n hand en zei dat ik dat beter even kon bewaren; het was een boks­beugel. Ik moest achter hem lopen en dan zouden we wel zien of we er door kwa­men. Toen we voor het sta­tion kwa­men stond er een hele rij mensen te wachten. Plot­sel­ing werd er geschoten, ik ben een hotel in gevlucht. Op het moment dat we daar weer uitk­wa­men riep een Duitser dat die blonde bij hem moest komen. Ik dacht dat ik erbij was, maar hij bleek een man achter me te bedoe­len. Geluk gehad.

Er was altijd angst. Als je bij de groen­te­boer stond moest je oplet­ten op wat je zei. Iedereen kon alles horen. In Dren­the waar ik was, waren veel NSB’ers. Die had­den die kant gekozen omdat ze miss­chien dachten dat het beter zou wor­den, maar dat werd het niet.

De bevri­jd­ing kwam en de boer vertelde me dat de Canadezen waren aangekomen. Ik wilde dat zien en ben naar Mep­pel gelopen en daar waren ze ook. Ik wilde naar huis, maar je mocht de provin­cie niet ver­laten. Ik heb een ver­gun­ning aangevraagd en net toen ik die kreeg bleek die van m’n broer al ver­lopen.
We zijn toch op weg gegaan en in een open vracht­wa­gen naar Ams­ter­dam gere­den. Onder­weg stond er een post van de B.S. (1.) met gew­eren, maar die chauf­feur reed gewoon door. Ned­er­lan­ders schi­eten niet zo snel blijk­baar. In Ams­ter­dam zag ik alle­maal bor­den met „Head­quar­ters” erop. Dat was wat anders dan die Duitse bor­den. We kre­gen wit­te­brood en koek­jes, je mocht zoveel eten als je wilde.

De Honger­win­ter in Ams­ter­dam heb ik maar voor een deel meege­maakt want van jan­u­ari tot juni 1945 was ik onderge­do­ken. Ik heb nog wel tulpen­bollen gegeten, vies eten maar toen ik over de IJs­sel­brug kwam, kreeg ik weer nor­maal eten, heer­lijk was dat.

geloofisvertrouwen6
De hele fam­i­lie is goed door de oor­log gekomen. We hebben nog een foto gemaakt vlak na de oor­log en je kunt zien wie de honger­win­ter niet heeft meege­maakt. (Op de foto staat Hr. Brun­ing achter­ste rij, derde van links.)

geloofisvertrouwen7Mijn vader (Cor­nelis, geboren 1÷3÷1891) heeft in WO2 een Joods echt­paar ver­bor­gen gehouden op het fab­riek­ster­rein van Groen­eveld v.d.Pol & Co, waar hij werkte.
In de oor­log heeft hij ons dat natu­urlijk niet verteld. Hij had de lei­d­ing over de ploeg die dit deed. Toen hij in 1958 25-​jarig huwelijk vierde (met tweede vrouw) kwam er iemand op de recep­tie die ik niet kende. Ik vroeg hem of hij een col­lega was van mijn vader.
Hij zei dat mijn vader hem en zijn vrouw in de oor­log had ver­bor­gen. Toen ik mijn vader vroeg waarom hij ook na de oor­log ons dat nooit had verteld zei hij dat hij daar niet mee wilde opschep­pen want die mensen hebben even­veel recht op leven als wij.

Mijn vader werkte ook ille­gaal voor Trouw (2). Hij liet op z’n werk de berichten van de BBC en van Radio Oranje stenografisch opne­men door zijn sec­reta­resse en dan uit­typen. Dat moesten wij dan beurtel­ings bezor­gen op een bepaald adres, dat in de bus doen, aan­bellen en meteen doorlopen.

Aan het werk
Mijn eerste sol­lic­i­tatie was bij een verzek­er­ings­bedrijf, maar daar stond bij de naam van de eige­naar ‚inhaber’ en een Duitse naam, dus eigen­lijk een overgenomen Joods bedrijf, die zat er dus nog. M’n vader zei nog dat ik dat maar niet moest doen. Ik ben gaan werken bij een verzek­er­ings­make­laar, dat klinkt mooi, maar ik was het enige per­son­eel­slid. Ik zat er in het souter­rain, zo half onder de grond, het behang hing in vellen van de muur. Maar ‚s mid­dags zat ik er lekker warm. Als salaris kreeg ik een cheque die ik moest inwis­se­len bij de De Ned­er­land­sche Han­del­maatschap­pij in de Vijzelstraat.

Bij een vol­gende werkgever werkte ik op een afdel­ing van vier mensen. Op het eind van het jaar moest je dan bij de baas komen of je dat jaar goed gew­erkt had en meestal kreeg je dan opslag. We had­den met elkaar afge­spro­ken dat we min­stens f 25,00 p.m. opslag wilden. Ik werd als eerste bin­nen geroepen. Ze waren zeer tevre­den en dat was het; geen opslag. Ik zei dat ik dan weg ging, maar die anderen gin­gen niet mee, dus was ik de enige die weg ging.

Thuis moest ik vertellen dat ik m’n ontslag had genomen, maar bijna gelijk­er­tijd kreeg ik een oproep voor mil­i­taire dienst. Ik moest 15 maart 1948 in dienst en kwam bij de huzaren, bij de tanks.

geloofisvertrouwen8Gelukkig hoefde ik niet naar Indië en daar was m’n ver­loofde heel blij mee. Je kon je wel melden als je wel wilde, dus als vri­jwilliger, en som­mige jon­gens deden dat. Die had­den wel zin in een avontuur.

Een ver­loofd stel. Foto genomen in 1948. Brun­ing heeft zijn uni­form aan.

Uit mil­i­taire dienst ben ik gaan werken bij een handels-​maatschappij Bunge: in het Bunge­huis in de Spuis­traat. Ik heb daar met plezier gew­erkt maar het hoofd­kan­toor werd ver­plaatst naar Rot­ter­dam. Ik werd daar naar­toe ges­tu­urd om de over­gang voor te berei­den, maar Rot­ter­dam was mijn stad niet. Dat was een haven met straten.
geloofisvertrouwen9

Een col­lega van mij, ook een procu­ratiehouder (3 , zei met „in Rot­ter­dam leven ze om te werken en in Ams­ter­dam werken ze om te leven”. Dat vond ik ook. Dus ging ik op zoek naar een andere baan.

geloofisvertrouwen10Ik ging werken bij Schlenker & Co., ook een verzek­er­ings­bedrijf. Een broer van m’n vader had daar ooit gew­erkt. Ik zat daar op een afdel­ing en het was de bedoel­ing dat ik de chef zou gaan opvol­gen.
Hij moest me inwerken, maar dat deed hij nooit omdat hij bang was dat ik hem zou ver­drin­gen. Die chef ging met vakantie en ik werd bij de baas geroepen en die vroeg me hoe het ging en ik vertelde hem dat hij me nooit had ingew­erkt. Maar goed, zo gaat dat soms.
Het bedrijf werd door een ander bedrijf overgenomen en we moesten alle­maal op komen draven om te kijken wat voor func­tie er voor een ieder was. Voor mij had­den ze geen plek.
Ik naar m’n directeur terug en vertelde hem dat. „Zijn ze nou hele­maal gek gewor­den”, riep hij. Nou ja, toen hij zich ermee bemoeide was er wel werk voor me. Ik was chef van een afdel­ing en het was een beetje merk­waardig dat er geen werk voor me zou zijn.

Dat bedrijf was de Slinger­groep en het werd samen de Slinger­groep Schlenker. Daar zat een directeur die vrij gemaakt chris­telijk was en elke avond met zijn assis­tente moest over­w­erken, met de deur op slot. Nou ja, u begri­jpt het wel.
Er kwam een nieuwe directeur en m’n baas zei dat ik hem wel aardig zou vin­den, maar hij veran­derde al snel in een onaardige man want op den duur heeft hij me eruit gedrukt. Ik werd te duur. Dat overk­wam meer mensen in die tijd, de oud­eren moesten vertrekken. Dat was omstreeks 1980 en zodoende werd ik huis­man. Het is even wen­nen, maar dan lukt het wel.

geloofisvertrouwen11Wij zijn in 1954 getrouwd. Mijn vrouw Gijs­bertha Bakedel is in 1930 geboren. We hebben elkaar op een chris­telijk jeugd­kamp ont­moet.
In mijn dien­st­tijd schreven we elkaar brieven, echt ver­liefde brieven. Gelukkig zijn die alle­maal bewaard dus kan ik ze nog lezen. En ik heb nog een dag­boekje en een poëzieal­bum van haar. Dat zijn waarde­volle din­gen.
In het begin van ons huwelijk werkte mijn vrouw niet, maar ze heeft dat toch weer opgepakt. Toen onze oud­ste zoon kwam is ze ermee gestopt. Ze wilde thuis zijn voor de kinderen.

Een werk­ende vrouw was vroeger armoe, dan ver­di­ende je als man blijk­baar niet genoeg. Nu lopen man­nen ook achter de kinder­wa­gen en helpen ze met de afwas. Als m’n vader met de afwas hielp moesten de gordi­j­nen dicht.

Mijn zus hielp altijd bij de afwas en wij, de jon­gens, gin­gen gewoon de krant lezen, dat was heel gewoon. Net als standen. Mijn vader had een col­lega en die wan­delde tussen de mid­dag. Die col­lega had een wan­del­stok met een zil­v­eren knop en daar­voor werd hij bij de baas geroepen. Dat kon toen niet. Je had hoe­den en pet­ten, een groot verschil.

geloofisvertrouwen12Mijn vrouw werd ziek. Ze stapte uit de bus, viel op de rug, en was totaal ver­lamd. Ze moest toen naar ver­pleeghuis Oost­er­gouw. Ik ging er drie x per dag heen, maar dat werd teveel, daarna ging ik alleen ‚s mor­gens en ‚s mid­dags en de kinderen ‚s avonds. Ze kwam ook thuis en daar moest ik haar hele­maal ver­zor­gen. Dat was een moeil­ijke peri­ode.
Ze is tenslotte in 2005 overleden.

We woon­den in Oost­zaan in de Anemoon­straat. Daar hebben we 32 jaar gewoond. Daar zijn we niet begonnen. We zijn getrouwd in 1954. We woon­den eerst in bij een tante, in de 2e Jan v.d. Hei­j­den­straat. Ze vroeg f 110,00 p.m.. Wij von­den dat nogal veel en via de dom­i­nee en de gemeente kwa­men we op f 60,00 p.m. uit. Uitein­delijk hebben we f 70,00 p.m. betaald.
Gelukkig kre­gen we een huis in Geuzen­veld aange­bo­den; een 3 kamer­won­ing. Eigen­lijk 2½ kamer want in die ene kon een piano staan en met nog net een stoel er achter. We hebben er heer­lijk gewoond. Onze twee zoons zijn er geboren.

Ik ben op m’n 20e met piano spe­len begonnen, eigen­lijk te laat, maar ik heb altijd met plezier gespeeld. Maar nu kan het niet meer, de piano is verkocht.
In Oost­zaan kreeg ik een hers­en­in­farct en omdat ik alleen woonde en links ver­lamd raakte zijn mijn kinderen met mij gaan kijken bij de Lishof, het Pen­nemes en het Men­nis­ten­erf. Ik heb toen voor het Men­nis­ten­erf gekozen, dat leek mij het beste en dat is het ook.

Ik zag nog eens een begrafenis­stoet uit een huis komen. Een vrouw huilde en zei dat de overledene voor eeuwig ver­loren was omdat hij social­ist was. Daar had ik wel moeite mee. Ik ben een gelovig mens. Geloof is vertrouwen.

1) De Bin­nen­landse Stri­jd­krachten (BS)
2) Trouw ver­scheen voor het eerst op 18 feb­ru­ari 1943, De krant was een ille­gale krant die op ini­ti­atief van een groep orthodox-​protestantse verzets­mensen werd opgericht.
3) Een procu­ratiehouder is, zon­der directeur/​eigenaar van een bedrijf te zijn, bevoegd tot han­de­len uit naam van het betr­e­f­fende bedrijf.

Joomla tem­plates by a4joomla