Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Mar­tin Rep

Van onze redac­tie: Ruud Meijns

Als Zaankan­ters delen we vele jeugdherin­ner­in­gen; de buurt, school, muziek, vrien­den etc. Soms herken je iemand niet direct maar als je een­maal aan de praat bent blijkt dat er veel gemeen­schap­pelijks is. Zo wer­den we attent gemaakt op de web­site van Mar­tin Rep die sinds kort in de lucht is.
martinrep1Hij schri­jft over aller­lei zaken, maar het waren vooral zijn jeugd-​herinneringen die bij mij enkele lam­p­jes deden oplichten. De muziek bijvoor­beeld. Hij zat in een Zaanse band The Squibs, die niet verder kwam dan fan­tastis­che ideeën. Het Spin­newiel, een kroeg op de Zuid­dijk waar de hippe alter­natieven bijeen kwa­men. Hij vertelt ook over zijn favori­ete sport Mahjong, over z’n helden, z’n fam­i­liegeschiede­nis. Onder het kopje ‚diverse negotie’ staan ver­halen die met z’n jeugd in Zaan­dam te maken hebben. Hier staat ook het ver­haal dat we op onze web­site mogen pre­sen­teren; ‚Het brood van van Noord’. Zijn web­site is een regel­matig bezoek waard.

Het brood van Van Noord
martinrap2
De Co-​op op de hoek Zuid­dijk /​Bleekersstraat
(Foto van Beeld­bank Zaanstad).
Bood­schap­pen doen in de jaren vijftig.
21 cent voor een halfje wit bij Van Noord.

Mein­tje drukte me twee dubbelt­jes en een stu­iver in de hand. Ik keek er meteen naar; gelukkig waren het dubbelt­jes met het portret van koningin Juliana. Zondag­mor­gen in de Zuiderk­erk, als ik de lang­durige preek moest uitzit­ten van dom­i­nee Warnink, bouwde ik piramides van de negen dubbelt­jes plus de ene cent voor de deur­col­lecte voor het jeugdw­erk, die ik van haar had gekre­gen voor de drie col­lectes. De eerste drie gin­gen in het zwart­fluwe­len zakje waar in goud een D op was gebor­du­urd, de opbrengst daar­voor was voor de Dia­conie; het tweede dri­etal ging in het zakje met de K van Kerk, en het derde in het zakje met de E van Ere­di­enst. Wat die woor­den betek­enden, en wat er pre­cies met het geld gebeurde, daarover brak ik mij ‚t hoofd niet. Het maakte Tinus ook niet veel uit of je meer dubbelt­jes in het ene en min­der in het andere deed, maar toch deed ik dat nooit. Een deel van de opbrengst ging naar de zend­ing, dat wist ik. De zend­ing was een heilige taak van de kerk, want Jezus zou niet wed­erkomen op de wolken voor­dat de hele wereld zijn naam geho­ord had.

Die zend­ingsar­beid was soms bar moeil­ijk. Wat was het een tegen­valler voor onze geloof­shelden toen de nieuwe machtheb­bers in Indone­sië de ver­sprei­d­ing van Gods woord in ‚ons Indië’ ver­bo­den. De kerk­er­aad wijdde er lange ver­gaderin­gen aan. Wat nu te doen? Hoe moest Gods opdracht nu wor­den vervuld? Tinus vertelde er soms over aan tafel. Miss­chien is het wel beter, zo was tij­dens de dis­cussies gesteld, als we de zend­ing­sop­dracht dichter bij huis gin­gen invullen. Denk eens aan die arme mensen in Bra­bant, maar vooral in Lim­burg. Ze dachten wel dat ze God kenden, maar ze dwaalden. Ze aan­baden beelden van heili­gen, zaten op zondag in het café of op het voet­balveld en, miss­chien nog wel het erg­ste van alles, ze spaar­den het hele jaar door, om al dat geld er ver­vol­gens in vier dagen doorheen te jagen tij­dens het met alco­hol over­goten car­navals­feest, in plaats van het zuinig te bewaren voor later. Miss­chien lagen daar wel onze nieuwe zend­ingsvelden, zei mijn vader.

De dubbelt­jes met het hoofd van Juliana vond ik veel mooier dan de oude met Wil­helmina erop, die ook nog in omloop waren. Maar van andere munten die onder Wil­helmina geldig waren, vond ik het wel jam­mer dat ze verd­we­nen waren. Zo had er een vierkante stu­iver bestaan – wie had er nou ooit van zo’n unieke munt geho­ord? En er waren ook halve cen­ten, minus­cule munt­jes die zo in de plooien van je broekzak verd­we­nen, en zelfs gouden tien­t­jes. Zo’n gouden tien­tje had ik nog nooit gezien. Vol­gens Tinus waren gouden tien­t­jes veel meer waard dan een tien­tje, maar dat begreep ik niet.

Haal jij even bij Van Noord een halfje wit”, zei Mein­tje. Ze had zeker ver­geten op tijd brood voor het ont­bijt te halen. Ik ver­heugde me al op het wit­brood, veel lekkerder dan het Tarvo-​brood – daar was een ouweltje op gestem­peld – laat staan het regerings­brood dat soms op tafel stond: grauw brood waarop je lang moest kauwen om het weg te kri­j­gen. („Op elk hapje moet je eenen­twintig keer kauwen voor je het doors­likt”, hielden mijn broers me voor. Dat had ik een paar keer geprobeerd te doen, maar dat was veel te lang, en je hield ten slotte een soort smakeloze pap in je mond over.) Een halfje wit kostte 21 cent, dat wist ik best.
„Oh ja, en je moet naar bene­den lopen, de bakkerij in”, zei Mein­tje nog ter­wijl ik al naar buiten liep. „Want voor acht uur mogen ze in de winkel geen vers brood verkopen.” Had ze niet hoeven zeggen, dat wist ik ook best.
Ik liep de brug over de Wilgen­straat­sloot over, de Zuid­dijk op – bij opoe Rozema zag ik nog nie­mand achter de vit­rages – en stak even verderop, bij Coöper­atie De Een­heid op de hoek met de Bleek­ersstraat, waar tante Anne en oom Her­man woon­den, de drukke Dijk over.

Naast de winkel van Van Noord kon je naar bene­den zodat je buitenom de bakkerij in kon lopen. Het rook heer­lijk hier. Van Noord en zijn zoon Luc waren druk aan het bakken en hielpen al een paar klanten. Eigen­lijk mocht dat hier niet, want om de nachtrust van het bakker­i­jper­son­eel te garan­deren, was wet­telijk bepaald dat vers brood pas na acht uur in de winkel verkocht mocht wor­den. De oploss­ing was een­voudig: klanten liepen de bakkerij in en kochten daar hun brood. Ik was niet de enige, er waren een paar mevrouwen voor me die door Luc van Noord geholpen wer­den.
Ik over­handigde Van Noord mijn geld, hij pakte een brood met een glim­mende donkere bovenkant, zette er het mes in om het in twee delen te sni­j­den en vouwde er een dun papiertje omheen. Uit een geld­kist haalde hij vier losse cen­ten tevoorschijn, die hij mij in de hand drukte.

Van Noord vond ik wel aardig, zijn zoon Luc wat min­der. Die zag er wat mor­sig uit. De bakkerij stond trouwens bepaald niet bek­end om zijn lekkere brood, maar Van Noord kocht zijn sigaret­ten (North State) bij ons, dus wij betrokken per week een min­i­male hoeveel­heid brood bij hem. Dat werd bij ons thuis bezorgd. Nadat Van Noord bij ons had aange­beld, liep hij terug naar zijn bakker­skar, trok de klep omhoog en keek afwach­t­end met welke bestelling Mein­tje de deur zou open­doen. ‚s Win­ters hing een drup­pel aan zijn neus. Hij veegde die af met zijn hand voor hij zijn mes pakte om een heel brood in twee half­jes te veran­deren. Hij was ook slordig. Bij een bestelling voor een ver­jaardag kre­gen we een keer een gebakje waar de met­alen vorm waarin het was gebakken, nog omheen zat; het duurde even voor we begrepen hoe het kon dat het lep­eltje – van een gebaksvorkje had­den we nog nooit geho­ord – er niet doorheen kwam.

Met mijn brood liep ik de tre­den weer omhoog naar de Dijk. Ik drukte het tegen mijn neus en inhaleerde de heer­lijke geur diep.
Het was nu zaak zo snel mogelijk thuis te komen, ter­wijl het brood nog warm was. Nog steeds zag ik geen activiteit bij Opoe, dus er viel nog steeds niets te zwaaien. Alleen de zwarte kat zat achter de ramen, op de ven­ster­bank. Ik tikte tegen de ruit, ver­baasd keek hij op. Piet­man, Piet­man, riep ik naar hem, maar hij likte zijn pootje zon­der verdere aan­dacht aan me te besteden.

Ha, ben je daar.” Mein­tje had al op me staan wachten. Ik over­handigde haar het brood en de vier cen­ten. Tinus had al gegeten; ‚s mor­gens nam hij een kopje thee met een beschuit zon­der beleg, tegelijk met een zwaar shagje. Hij had inmid­dels de winkel geopend en de kassa in gereed­heid gebracht.
Ik schoof aan tafel en keek toe hoe Mein­tje de broodzaag in het halfje wit zette. De eerste snee was voor mij, de tweede nam ze zelf. We smeer­den er boter op, ik deed er jam op.
We namen een hap. We keken elkaar vreemd aan. Mein­tje nam nog een hap. Ik nam nog een hap. Ik had moeite het brood niet uit te spu­gen.
Van Noord had ver­geten er zout in te doen.
Bron: Mar­tin Rep On Line

Joomla tem­plates by a4joomla