Gesprek info age
Gesprek met de Buurtbuschauffeur
„Ach, ik heb iets fouts gedaan, nu zit ik vast,” roept de passagier.
Ik kijk even in mijn spiegel maar zie niks mis. Ze zit nog keurig op haar plaats, zelfs van de veiligheidsgordel gebruik makend. „Alles goed?” roep ik toch.
„Nee, dit ding zit vast,” roept ze terug.
„Uw riem?” vraag ik, even omdraaiend terwijl ik voor een stoplicht sta.
„Nee,” roept ze vrolijk, „dit ding!”, en ze toont een mobiele telefoon boven de stoelleuning voor haar, „cadeau van mijn kleinzoon,” voegt ze erbij.
Ik begin rustig door te rijden maar nu gaat ze in volle teugen door: „Gisteren heeft hij mij laten zien hoe ik contact kan krijgen, met beeld en al, met een dierbare vriendin uit mijn jeugd. Van toen ik nog een brugklasser was. We waren hartsvriendinnen totdat we gingen trouwen en verhuizen. Ze is naar Canada vertrokken en sindsdien hebben we weinig contact. Maar gisteren wist mijn kleinzoon haar met dit apparaat te spreken en dat was geweldig. We konden elkaar zien. Wat zijn wij ouder geworden, maar desniettemin, hebben we lang en hartelijk kunnen kletsen. Ouwe verhalen en moppen terughalen vanuit het verre verleden. Ik voelde met net weer een tiener. Super geweldig en allemaal dankzij dit apparaatje van mijn kleinzoon. „Ze kijkt even blij maar zegt vervolgens met trieste stem, „dat ik het nu niet aan de praat kan krijgen, het zit vast, oh nee, oftewel,” en er klinkt een sprankje hoop, „hé, wat doet hij nou?” en als ik even in mijn achteruitkijkspiegel kijk, zie ik alleen het topje van haar gebogen hoofd.
Ik laat haar verder friemelend bezig en richt mijn aandacht aan de route. Maar het duurt niet langer dan een minuut of twee voordat keihard gepingel de rust verstoort. Het is de telefoon van de passagier. Zelf schrok ze zo van het harde geluid dat ze dat ding onmiddellijk uit haar vingers liet glippen. Het bonkt over de vloer van de bus en belandt naast de in sneakers verhulde voeten van een jonge man die al een tijdje teruggetrokken, onder oortjes en petje verscholen op de achterbank zat. Zonder een woord en in een vloeiende beweging raapt hij het toestel op en plaatst het terug in haar hand, net als het ding eindelijk ophoudt met dat gerinkel. Ieder zucht van opluchting. De mevrouw knikt verbaasd „dank” aan de jongen die alweer neergeploft op zijn stoel zit, en ik, omdat ik verder rustig wil rijden. Mijn eigen telefoon heb ik altijd op trilstand staan, dat ik anderen en mijzelf tijdens de rit niet stoor. Die mevrouw is duidelijk bezig met het ontdekken van sociaal media maar de bijhorende etiquette heeft ze niet door, want nu heeft ze weten terug te bellen en op microfoonstand ook nog. Het kan niet vermeden worden, we moeten meeluisteren in d’r gesprek met haar kleinzoon.
‚Hoi Oma, ik belde net,’ begint het.
„Ja lieverd, ik zit in de bus, de kleine weet je, die buurtbus ja, die langs rijdt bij ons,” hoor ik haar zeggen, maar voordat ze verder kan, zegt de jonge stem, ‚Ja Oma, ik heb hier een heleboel berichten net ontvangen maar die staan allemaal leeg, geen inhoud er in. Is alles goed met jou, Oma?’ en hij klinkt bezorgd. Wat een lieverd, denk ik dan.
„Ik weet het niet, hoor, berichtjes, zeg je?” vraagt ze nader, „nee hoor, daar weet ik niks van. Ik wilde alleen Henny weer spreken. Ik wilde haar de dorpsweg laten zien. Maar ik weet het niet meer,” eindigt ze op verwarde toon.
Omdat ik bij een halte sta, draai ik me om. De vrouw staart naar haar telefoon, vinger drukkend en fronsend tegelijkertijd.
„Nou Oma,” hoor ik de jongen roepen, „in Canada is het op dit tijdstip in de vroege uren en ik vermoed dat ze ligt te slapen nu. Daarvoor kunnen we beter een afspraak met haar maken. Ik kom vanavond langs om er naar te kijken maar ik moet er snel vandoor naar voetbal. En ik moet nu echt gaan, Oma, want de lezing gaat zo beginnen en ik zit in een drukke zaal hier, dus, tot later.” En met een dikke doei was hij weg, zonder dat ze de gelegenheid krijgt om wat terug te zeggen.
Haastige jongen die toch de tijd even neemt voor zijn Oma. Ze boft zo.
„Wonderbaarlijk wat er allemaal mogelijk is tegenwoordig,” zegt ze, „maar ook verwarrend,” ze zucht, „ik weet het niet.” En nog zuchtend kijkt ze naar haar telefoonscherm. Dan kijkt ze uit het raam.
„Oh!Oh!” roept ze weer, „hier moet ik er uit.”
„Hier precies of bij de volgende halte?” vraag ik, want op zo’n rustig stukje weg mag ik ook tussen haltes even stoppen om iemand uit te laten stappen.
„Oh! Oh!” roept ze weer, „hier als het even kan, want nu moet ik een stukje terug lopen.” Afgeleid door haar telefoon, nog altijd vastgeklampt in haar hand, loopt ze onhandig naar voren. Ik maak de deur open en roep, „Vergeet niet uit te checken,” omdat ze al op de laatste tree stond.
„Oh! Oh!”, roept ze opnieuw, deze keer friemelend in haar tas. De OV-pas komt te voorschijn en ze verlaat de bus.
Als ik weg rij zie ik haar nog, totaal onbewust van de omgeving, nog starend naar haar telefoon. Een perfect voorbeeld van de voor– en nadelen van leven in deze zogenoemd info age.