Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Zwa­nen

Gesprek met de Buurtbuschauffeur

bus177

Goede mor­gen!” roep ik vrolijk ter­wijl de pas­sagier incheckt.
„Mooi weer”, antwo­ordt ze met een knik en neemt plaats in de bus.
Maar ik ben in een vrolijke gemoed­stoe­s­tand dus roep verder: „Wat wonen jul­lie mooi hier in deze buurt, met alle natuur om u heen.”
„Ik woon hier niet,” zei de mevrouw kortaf,„ben alleen op bezoek bij mij moeder geweest, dus ik kom vaker in deze buurt,” geeft ze toe.
En daarmee wil ze miss­chien een einde aan ons gesprek maken maar in mijn goede bui ga ik maar door, „Kijk die zwa­nen nou, zo’n hele fam­i­lie samen aan de oever. Pracht gezicht, niet waar?” Voor­dat ze antwo­ord mag geven begon ik hardop de klein­t­jes te tellen. Ik stopte bij zeven. „Wow, da’s veel! Goed gedaan mama zwaan.”
Maar nu begon mevrouw toch te spreken, „Ja, dat is wel een mooi tafer­eel. Ik heb ze gezien toen ze net uit het ei waren. Kleine pluche bol­let­jes waren het toen. En dat ze alle­maal over­leven, groot gewor­den. Wel goed gedaan van de oud­ers, hoor. Maar felle verdedi­gers zijn het ook. Men kan er niet langs lopen, dan komen ze hele­maal flad­derend en sis­send op je af. Doo­d­eng gewoon!” en ze flad­dert met haar han­den alsof ze die tegen kon houden.
„Ik meen dat veel mensen hun brood geven? Maar dat blijkt niet goed voor ze te zijn. Menseneten. Vogels moeten gra­nen en wor­men eten,” zei ik tevre­den.
„En al dat rond slin­gerende ouwe brood en rest­jes veroorza­aken alleen maar vieze rat­ten!” roept mevrouw opge­to­gen.
Om over rat­ten niet te hoeven denken op zo’n mooie dag, zei ik liever, „Wor­den de zwa­nen niet door hon­den lastig gevallen?”
„Gelukkig niet. Hier houden mensen hun hon­den keurig aan de lijn. En dat zwa­nen­paar daar, die pikken geen bemoeie­nis. Wat ik al zei, doo­d­eng gewoon, voor mens en dier gelijk.”
„Maar zijn er niet andere gevaren aan­wezig? Kat­ten bijvoor­beeld? Of grote vis­sen, want ik heb geho­ord dat er grote joekels in deze wateren rondzwem­men. Dat vertelde een visser aan mij, weet u, een van de man­net­jes die uren lang met stok en stoel, in weer en wind, langs het water te vin­den zijn.”
„Klopt als een bus,” zei mevrouw, „ik heb het zelf gezien, toe­val­lig liep ik langs toen er een uit het water werd gehaald. Ik kon bijna niet geloven hoe groot hij was en dan vanuit zo’n stil vijvertje.”
„Eten of gegeten wor­den, dat is de keuze,” zei ik somber, maar mevrouw wil nog wat zeggen over die fam­i­lie zwaan .
„Scheten!” roept ze ineens en mijn eerste reac­tie is te denken dat ze mij waarschuwt, dus ik rolde onmid­del­lijk het raam open. Maar dan geeft ze uit­leg.
„Hun scheten. Het is een regel­rechte bende. Ongelooflijk wat een hoeveel­heid uit een zwa­nenkont komt, laat staan negen! Het pad is daarmee beza­aid. Wat ik zei, de mensen in deze buurt zijn keurig en ruimen hun hon­den­poep altijd op. Maar wie gaat zwa­nen­stront opruimen? De gemeente zeker niet.”
„De regen?” stelde ik aarze­lend voor, kijk­end naar de heldere blauwe hemel voor me.
„Hebt u het ooit van dicht­bij gezien? Smerige zwarte drollen van groot for­maat en hoeveel­heid. Brood of niet, die kre­gen duidelijk wel vol­doende te eten.”
„Toe­val­lig heb ik van een vriendin geho­ord, die werkt als vri­jwillig­ster bij de Dier­e­nam­bu­lance, ze vertelde dat ze daar spe­ciale tassen hebben om zwa­nen te ver­vo­eren omdat anders de ambu­lance hele­maal wordt onder gepoept.”
„Dat geloof ik wel,” zei de mevrouw, „die doen veel goeds, maar die gaan helaas ook niet zwa­nen– stront van een voet­pad vegen.”
We rij­den in stilte verder, alsof de gedachten aan al dat zware zwarte stront te veel is geworden.

Joomla tem­plates by a4joomla