De Bezetting, Het Dagelijks Leven en Het Kleine Verzet,
door Jan Hof (1928 – 2021)
Bobby Prijs (1917 – 1972)
Bobby Prijs behoorde tot de groep van bijna 40.000 Nederlandsche Joden die de oorlog overleefden. Hij keerde op het voetbalveld terug en was nog een aantal jaren als Amsterdammer actief in de Zaandamse voetbalclub ZFC, waarvoor hij altijd prachtige voorzetten afleverde.
Zeker in de eerste na-oorlogse jaren mocht het bijzonder heten dat in hetzelfde elftal de linksbuitenplaats werd bezet door een speler die enige tijd buitenspel had gestaan omdat hij vanwege het lidmaatschap van de NSB korte tijd gedetineerd was geweest. Die speler kende iedereen als een rustige, aardige jongen waarvan niemand kon aannemen dat-ie echt fout was geweest. Hij werd dus weer in genade aangenomen en ook Bobby had daar vrede mee.
Het maakte hem extra populair, zo populair dat het hem nooit is aangerekend dat zijn club ZFC in 1949 in een alles-of-niets wedstrijd niet naar de eerste klasse promoveerde omdat er met 0 – 1 van de roemruchte club Sparta werd verloren.
Foto: Bob Prijs mist net de bal
Het was Bobby Prijs die een paar minuten voor tijd de kans kreeg om te scoren (gelijkspel betekende promotie!), maar hij verzaakte. Er kwam een prachtige voorzet ‘over de hele’ van zijn medevleugelspeler op links – inderdaad, die …. Hij had die zo maar voor het inkoppen, maar in plaats van zijn gesoigneerde zwarte kapsel tegen de bal te drukken, dook hij er met een schrikachtige beweging onderdoor. Iedereen zag het, er steeg een meer dan duizendvoudige kreet van teleurstelling uit de menigte op en na afloop van de wedstrijd vloeiden de tranen rijkelijk bij de supporters van de thuisclub, maar een groter verwijt dan ‘Als Bobby nou eens een keer wel had gekopt, dan …’ is er nooit gevallen. Over de gemiste promotie is nog tientallen jaren lang nagepraat maar ik heb nog nooit iemand iets ten nadele van Bobby Prijs horen zeggen. Dat paste niet bij iemand die vijf zulke verschrikkelijke jaren had overleefd.
Er gebeurde in die tijd veel sluipends en er was al weer een maatregel van kracht geworden voordat je er erg in had. Plotseling zag je op ramen van café’s en andere gelegenheden raambiljetjes geplakt met daarop in zwarte letters de tekst ‘Voor joden verboden’.
Het eerste elftal van Z.F.C. in de competitie van 1940 – 1941.
Geknield, 2e van links Bob Prijs.
De importantie daarvan ontging je in eerste instantie, maar de betekenis werd duidelijk toen je ergens in 1941 hoorde dat Bobby Prijs niet meer voor je favoriete voetbalclub mocht spelen. Omdat-ie jood was. Nooit geweten, en het zou je voordien ook helemaal niet hebben kunnen schelen. Bobby was een goede rechtsbuiten en hij was populair. Hij zag er altijd als een dandy uit, goed gekleed en met pikzwart, vlekkeloos gekapt haar dat ook tijdens de wedstrijd goed bleef zitten vanwege de pommade, en omdat hij nooit kopte. Dat hij, zoals je jaren later op de foto’s van toen zag, een typisch joods gezicht had, was je toen niet opgevallen.
Maar waarom ook. Wat was een jood?! Als kind kende je alleen maar een vodden jood en dat was iemand die door de stad lopend zich luidkeels aanbeval als opkoper van ouwe kleren. Dat was dus gewoon een eigennaam, net zo iets als bakker of melkboer.
Elsie Smit, die gelijk met mij in 1935 voor het eerst op de ‘grote’ school kwam, was het dochtertje van een voddenjood die ook een uitdragerswinkel had, niet zo ver van ons huis. Wij liepen daar op weg naar school dagelijks. Op een keer stond in die etalage tussen allerlei spullen een paar voetbalschoenen. Mijn maat, dat kon ik zó zien. Als ik maar even de kans zag dan wipte ik bij de etalage van Smit op de Hoogedijk langs om te zien of die schoenen er nog waren.
Na heel lang zeuren kreeg ik uiteindelijk mijn moeder zo ver mee naar Smit te gaan om die schoenen te bekijken. We zijn binnen geweest en ik heb de bruine, nog keurig uitziende schoenen (de noppen waren niet eens versleten) ook mogen passen. Ze zaten als gegoten.
‘Wat kosten ze?’ hoor ik mijn moeder vragen.
‘Vijfenvijftig cent!’, zei Smit kort.
‘Zóveel? Kan’t niet voor minder?’
‘Vijfenvijftig cent!’ zei Smit kort.
‘Dan gaat het over!!’
En resoluut stapte moeder de winkel uit, ik volgde verbouwereerd. Op dat moment spatte een droom uiteen. Wekenlang had ik gehoopt die schoenen ooit te bezitten en ik had mij constant een beeld gevormd van hoe dat zou zijn: voetballen op echte voetbalschoenen met noppen. Geen gezeur meer thuis over kale neuzen van de ‘gewone’ schoenen, nooit meer verbale uitbranders van vader over alwéér een losse zool.
Met die voetbalschoenen zou ik met meer recht Bakhuys hebben mogen heten, of Kick Smit of eventueel Leo Halle, dan de andere voetmaatjes. Ik zou de enige zijn met echte kiksen. Maar het ging niet door. Het was crisistijd. Er moest van de steun worden geleefd, twaalf gulden in de week en daar moest de huur van vier gulden vijftig nog van af. Het was de tijd dat als vader al weer eens aan de slag kon, hij vaak na een paar maanden weer op straat stond omdat de onverbiddelijke wet ‘Het laatst erin, het eerst er uit!’ opgeld deed.
Het was de tijd waarin moeder wel eens de deur op slot deed en zich achter een gordijn verschool als zij in het spionnetje de bode van het ziekenfonds de straat in zag komen, want het dubbeltje dat moest worden betaald was er die week niet. Vandaar.
Elsie Smit, de dochter van de voddenjood. Een jodinnetje dus. Ik heb het jarenlang niet geweten, net zo min als dat haar broertjes, die ook op onze school zaten, jodenjongetjes waren. Daar kwam ik pas later achter. Nooit gezien dat ze anders dan ‘wij’ waren. Een paar maanden na de overgang naar de vijfde klas, in november ’39 verliet ik die school omdat we naar elders waren verhuisd en er een school veel dichter in de buurt was.
Joden mochten niet meer in openbare gelegenheden komen. Overal verschenen op de ramen van café’s biljetten met de tekst ‘Voor Joden verboden’. Die tekst trof mij het hardst toen ik als elfjarige die bij de toegangspoort van mijn favoriete voetbalclub in Zaandam aangeplakt zag en enige tijd ater hoorde ik dat Bobby Prijs niet meer in het eerste elftal mocht spelen omdat hij een jood was. Ik had dat nooit geweten, net zo min als ik daarvoor wist dat Elsie Smit, die bijna vijf jaar bij mij in de klas had gezeten een Jodinnetje was. Ze zag er helemaal niet anders uit.
Bobby heb ik vanaf dat moment af niet meer gezien, ook niet als toeschouwer. Er was mij nooit iets aan hem opgevallen anders dan dat hij altijd perfect gekleed was en zorgvuldig gekapt zwart achterover gekamd haar had. Eerst na de bevrijding zag ik hem weer. Hij was de Holocaust ontkomen en keerde in een Engels uniform in Zaandam terug omdat hij een tijd in het Engelse leger had gediend. Over de bijzonderheden daarvan heb ik nooit iets gehoord. In het nieuwe voetbalseizoen speelde hij weer lustig als rechtsbuiten mee in het eerste.
Elsie Smit heeft het kamp niet overleefd.
Lees verder over Elsje Smit: hier
*Jan Hof, (1928 – 2021), geboren Amsterdammer, opgegroeid in Zaandam, journalist en in het noorden des lands oprichter van het Asser Journaal. Daarnaast was hij radiojournalist, schrijver van boeken en organisator van evenementen.
**Voor meer informatie over Bob Prijs zie Joods Monument Zaanstreek: https://www.joodsmonumentzaanstreek.nl/prijs-barend-bob/