Leven mèt de oorlog
Spreker Mieke Piscaer-Mansfeld
In 1946 werd ons land overspoeld door een geboortegolf, de oorlog was voorbij, je kon weer gaan leven, hopen, werken, kinderen krijgen, maar… er moest ook heel veel verwerkt worden.
Veel mensen kwamen beschadigd uit de oorlog, wilden niets liever dan vergeten, wat lang niet altijd lukte. In een oorlog leven betekent meestal ook, verder leven met die oorlog, zelfs de kinderen die geboren zijn kort na de oorlog, de zogenaamde tweede generatie, konden daar mee te maken krijgen. Ik, geboren in 1946, liep al jong mee in de stille tocht op 4 mei, samen met mijn ouders en vrienden van mijn ouders. Wij woonden in Zuilen, bij Utrecht en ik, nog totaal onwetend, mocht mee in mijn zondagse kleren en dat was op zichzelf een feest. Mijn ouders en hun vrienden zagen er ook op hun paasbest uit, ze droegen alle vier een hoed en aan de arm van de beide dames hing een handtasje. Overal hingen vlaggen aan de huizen, ik vond dat feestelijk en zag niet dat ze halfstok hingen. Later werd mij verteld over het waarom van die vlaggen op de 4e mei, de herdenkingsdag voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Ik vond het indrukwekkend om mee te lopen in die hele lange sliert van doodstille mensen. Je liep op de rijweg, mensen bleven op het trottoir staan kijken, politieagenten liepen langszij en voorop liepen de trommelaars, die steeds een doffe roffel op de trom gaven, wat droevig klonk. Na de twee minuten stilte en het Wilhelmus bij het verzetsmonument gingen we terug naar huis en onderweg kreeg ik, bij de Italiaanse ijssalon, een hoorntje met twee bolletjes, opnieuw een feest.
De vlag werd binnen gehaald om de volgende dag, op de 5e mei weer te worden uitgehangen, maar nu in top, dus voluit, om de Bevrijding te vieren.
Ik was een jaar of zes, zeven, toen het besef begon te groeien dat er rond die 4e mei iets gebeurde bij ons thuis. De sfeer werd eind april al wat ingetogener, er werd minder gelachen en gepraat, er was duidelijk iets aan de hand. Mijn ouders werden stiller, waren meer in gedachten en omdat we een nogal levendig gezin hadden was het verschil voelbaar. Ook mijn beide broers, waarvan de één 10 jaar ouder was dan ik en de ander 6 jaar, gedroegen zich min of meer voorbeeldig, we voelden alle drie de sfeer aan, die we niet helemaal begrepen. Ik ging vragen stellen en kreeg, stukje bij beetje, antwoorden, waardoor ik langzamerhand een beeld van de wereld van mijn familie kreeg, van vóór mijn geboorte.
Mijn vader was Joods, (niet gelovig) en mijn moeder communistisch, dat was een doorn in het oog van de Joodse familie. Hij werd voor de keus gesteld: zij, of de familie, het werd zij; de familie keerde hem de rug toe. Toen ik dat hoorde vond ik zijn besluit logisch, maar later begreep ik pas wat de impact van die beslissing geweest is.
Vele jaren later heeft mijn moeder ervoor gezorgd dat het contact weer is hersteld.
Emma Bloch, de moeder van mijn vader, kwam uit een Duits dorpje, werd gekoppeld aan mijn vaders vader en is met hem getrouwd. Het was een liefdeloos huwelijk, waaruit twee kinderen werden geboren; mijn vader en zijn zusje. Mijn grootmoeder was voor hen een hele lieve moeder. Haar twee broers waren gesneuveld in de Eerste Wereldoorlog en haar verdriet om hen was enorm. In die tijd was daar te weinig aandacht voor, ze verloor zichzelf steeds meer en raakte zodanig in de war dat mijn grootvader haar uiteindelijk heeft weggebracht naar de Joods psychiatrische inrichting “Het Apeldoornse Bos”. Op bezoek ging hij niet, ook niet met de kinderen en pas vele jaren later heeft mijn vader haar opgezocht. Omdat mijn grootvader geen verantwoordelijkheid wilde nemen voor zijn kinderen, stuurde hij hen naar een broer en zijn vrouw, een kinderloos echtpaar, dat ineens met twee jonge kinderen werd opgescheept. Voortaan woonden de kinderen in Utrecht, waar hun vader hen een enkele keer bezocht.
Ik vond dit verhaal hartverscheurend, omdat mijn vader en zijn zusje hierdoor overvallen werden, ineens was hun Mutti weg. Zeventien jaar verbleef mijn grootmoeder in die inrichting. Toen duidelijk werd dat de hele inrichting leeggehaald zou worden, is zij ontkomen doordat ze gestorven is na een kleine operatie aan haar hand. Twee dagen na haar overlijden zijn alle patiënten met matras en al, in vrachtauto’s gedonderd en weggevoerd, onderweg gestikt, of later, vergast.
Mijn moeders vader, Louis de Visser, oud voorzitter van de Communistische partij en lid van de Tweede Kamer werd midden in de oorlog in Den Haag uit zijn huis gehaald en meegenomen naar Kamp Neuengamme. Toen dat kamp werd bevrijd, werden de overlevenden op een schip gezet, de Cap Arcona, dat helaas door een grove fout werd getorpedeerd door de Engelsen. Daarbij zijn bijna alle passagiers, onder wie mijn grootvader, verdronken. Mijn moeder heeft haar vader nooit meer teruggezien.
Ze heeft lang met een schuldgevoel geworsteld, ze had het bezoek aan haar vader één dag uitgesteld, uitstel werd afstel, en dat werd voor ons een diep geworteld begrip.
Mijn vader moest onderduiken, er leek een adres gevonden, maar… helaas bleek dat al bekend te zijn bij diverse mensen. Dat was veel te risicovol. Na overleg met vrienden werd besloten dat hij zich zou melden als Krijgsgevangene. Daardoor, en omdat hij door zijn Duitse moeder vloeiend Duits kon spreken, en door de steun van enkele kampvrienden, heeft hij twee jaar kamp overleefd. Het laatste jaar zonder enig bericht van thuis. Mijn moeder mocht toen niets meer sturen, zij werd ‘in de gaten gehouden’, regelmatig kwam er ‘huisbezoek’. Dan werd er gesnuffeld en gescholden en stond zij duizend angsten uit.
Laatst vroeg ik mijn oudste broer, nu 86, toen 7, of hij iets van haar angst had gevoeld, hij roemde onze moeder, ze had niets laten merken. Hij vond het zelf, mede door zijn jeugdige leeftijd, eerder een avontuurlijke tijd!
Mijn geboorte had het gezin compleet gemaakt en dan ook nog een meisje, wat een geluk! Wat heb ik geboft met beide liefdevolle ouders en grote broers. Dat ik, opgroeiend met zoveel gesprekken en zoveel inkijk in hun oorlogsverleden, besloot het leven voor hen te verlichten door vrolijk te zijn, hun verdriet te verzachten, daar kon niemand wat aan doen. Ik had zelf niet eens in de gaten dat ik me zo verantwoordelijk voor hun welbevinden voelde, ik vond het normaal, maar….. Zo rond mijn 31e, ik was getrouwd en had twee dochtertjes, botsten er twee verantwoordelijkheden met elkaar, die voor mijn gezin en die voor mijn ouders en dat resulteerde in een depressie. Met behulp van mijn lieve man, ouders en vriendinnen en een heel goede therapeut, kwam ik daar na enkele jaren weer uit en kon ik weer gaan werken.
Het was geen toeval, die depressieve periode bleek veelvuldig voor te komen bij de tweede generatie oorlogsslachtoffers. Het werd besproken in diverse kranten, er werd onderzoek naar gedaan en ja, er waren er veel meer die dit doormaakten, blijkbaar een logisch gevolg, ook voor mij. Mijn ouders leefden in een oorlog en daarna mèt een oorlog. Het kroop ook onder mijn huid, dat is ook leven mèt een oorlog. Het is nu weer zo actueel. Onschuldige mensen leven in een oorlog en moeten vluchten. Maar een oorlog neem je met je mee, die zit in je.