Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Kabelt­jeskrant 2003

Anek­dotes uit Zaandam-​Zuid opgetek­end door Chris Kabel
Chris Kabel: Wat en voor wie ik ook schrijf, altijd is het thema: vanuit het heden met een glim­lach naar het verleden en het heeft meestal betrekking op belevenis­sen in mijn eigen leven. Aangezien ik altijd in Zaandam-​Zuid gewoond heb, zullen mensen uit die buurt vee­lal herken­ning vin­den in mijn stukjes.

kabeltjeskrant 2012 1

Anek­dotes uit een zeil­er­sleven, opgetek­end door Chris Kabel

kabeltjeskrant 2012 2

Vei­ligheid
22 jan­u­ari 2003

Als je zegt dat het in onze wijken onveilig is, dan wordt dat niet in dank afgenomen. Bestu­ur­ders en andere regen­ten leggen je dan direct uit, dat er van onvei­ligheid geen sprake is. Zij vertellen je dan, dat je alleen maar een gevoel van onvei­ligheid hebt. Dat laat­ste komt dan vooral omdat mensen dat elkaar aan­praten of omdat ze teveel naar de TV kijken. Ik weet niet hoe dat U ver­gaat maar mijn ervarin­gen zijn anders. Ik voel mij onveilig omdat er gewoon met de regel­maat van de klok om mij heen wordt inge­bro­ken. Het beste weet ik dat van mijzelf.

Ik heb uit­gerek­end, dat ons gezin de laat­ste vijf en twintig jaar meer dan vijf­tien maal is bestolen. Gemid­deld is dat elke twee jaar raak. Er is vier maal bij ons inge­bro­ken; daar­naast werd twee maal een poging gedaan. Wij zijn vijf fiet­sen kwijt ger­aakt. Twee maal zijn er spullen van mijn boot gestolen. Wij zijn tweemaal beroofd. Voorts is mijn auto in die tijd drie maal via verniel­ing open gebro­ken en miste ik onder meer twee autoradio’s. De totale schade in geld loopt niet in de papieren want wij zijn geen mensen van dure spullen. De echte schade zit bij ons in de woede, de verned­er­ing en de onmacht en in het gevoel dat daders dat prak­tisch straf­feloos kun­nen doen.
Bij de eerste inbraken raak­ten wij veel per­soon­lijke en leuke din­gen kwijt. Din­gen waaraan wij gehecht waren zoals sier­aden van overleden fam­i­liele­den. Zo hebben inbrek­ers, ter­wijl wij met vakantie waren, uren­lang ons huis grondig door­zocht. Zij namen zelfs de tijd om fotoal­bums en boeken door te bladeren op zoek naar buit. Ze lieten een hoop rot­zooi achter. Uit­er­aard leer je daar­van. Wij zorgden er daarna voor, dat alles wat maar even directe geldswaarde had niet meer voor het gri­jpen lag.

Nu dat hebben wij geweten. Bij de vol­gende inbraak heeft het schor­re­mor­rie toen alles wat maar even waarde had meegenomen. Wij raak­ten bijna al onze appa­raten en ander gerief kwijt. Zij laad­den het in vuil­nisza­kken, stalen een fiets uit de schuur en gebruik­ten die om de spullen af te voeren. Zij namen onder meer mee een koffiezet– appa­raat, cit­ruspers, broodrooster, naaigar­ni­tuur etc. Te veel om op te noe­men. Zij waren waarschi­jn­lijk ver­bon­den aan een organ­isatie die goed­eren naar onder ontwikkelde lan­den bracht.

Over de berovin­gen nog het vol­gende. Mijn vrouw werd beroofd in de winkel van Albert Heyn op de Ver­miljoen­weg. Zij hielp een buiten­lands sprek­ende man, op zijn ver­zoek, bij de weegschalen. Zijn maat stal haar porte­mon­naie. Toen zij bij de kassa wilde afreke­nen stond zij voor schut met een kar bood­schap­pen. Aanges­la­gen kwam zij thuis.
Van de eerste inbraken deden wij aangifte bij de poli­tie. In onze onschuld dachten wij, dat zij er werk van zouden maken om de daders op te sporen. Zo belde ik een keer op om te vra­gen of er al schot in de zaak zat. Ik kreeg een niets zeggend antwo­ord. Ik had het net zo goed aan een willekeurige voor­bi­j­ganger kun­nen vra­gen. Wordt vervolgd.


kabeltjeskrant 2012 2

Boze droom
19 feb­ru­ari 2003

In mijn vorige aflev­er­ing had ik het met U over de onvei­ligheid in onze wijken. Onvei­ligheid in de zin van inbraken en berovin­gen. Als voor­beeld haalde ik ons gezin aan. In de laat­ste vijfen­twintig jaar zijn wij gemid­deld elke twee jaar aan de beurt. Uit reac­ties van lez­ers kre­gen wij de beves­tig­ing, dat wij niet alleen dergelijke slechte ervarin­gen hebben. Uit­er­aard komt daar­bij dan de rol van poli­tie en rechter­lijke macht aan de orde. Doen die dan niets om zoi­ets te stop­pen? Het antwo­ord is eigen­lijk van een onthut­sende een­voud: ‚nee daar doen zij niet zoveel aan’. U wordt wel drin­gend ver­zocht om aangifte te doen maar er wordt weinig mee gedaan.
Kort gele­den stond het nog in deftige bewo­ordin­gen in de krant: de poli­tie geeft geen pri­or­iteit aan het oplossen van woning­in­braken en fiet­sendief­stallen. Zij vin­den dit werk ken­nelijk niet belan­grijk genoeg. Zij noe­men het dan ook: kleine criminaliteit.

Een en ander betekent, dat je steeds meer jezelf niet meer veilig kunt wanen in je eigen huis.
Je zult daarom je huis en erf steeds beter moeten afscher­men tegen het tuig, dat frank en vrij in onze wijken rond­hup­pelt. Wij hebben hieruit onze con­clusies getrokken en hebben in en ron­dom ons huis veel beveiligin­gen aange­bracht. Ik zal niet alles opnoe­men, want de vijand leest mee. Wij hebben twee bui­ten­deuren voorzien van extra draad­glas en vrien­delijk uitziende tralies (het zoge­naamde leuke smeed­w­erk). Een raam is voorzien van echte tralies. Een derde bui­ten­deur hebben wij ver­sterkt met een extra bin­nen­deur. Voor een raam­par­tij hebben wij rol­luiken aange­bracht. Wij hebben extra sloten en gren­dels op deuren en ramen. Wij hebben ron­dom het huis circa twintig meter prikkel­draad ver­w­erkt, alsmede puntige stukken glas. Voorts hebben wij op onze schut­ting strip­pen gezet met de meest scherpe met­alen pun­ten die wij kon­den vin­den. Wij weten niet of deze maa­trege­len veel zullen helpen. Wij voe­len ons er in ieder wel veiliger door.

U begri­jpt, dat zoi­ets ook je onder­be­wustz­ijn beroert. Laatst droomde ik, dat er voor ons huis zes onguur uitziende knapen ston­den. Wij deden snel de gordi­j­nen dicht en hielden ons schuil. Wat later bleken er toch twee in ons huis rond te lopen. Zon­der aarze­len schoot ik ze direct dood. Ik vond het hele­maal niet erg. Wel vond ik het verve­lend, dat wij twee lijken in huis had­den. Ik was bang, dat die andere vier dat zouden merken. Ik propte de lijken in mijn auto en probeerde ze te laten verd­wi­j­nen. Ein­de­loos was ik daar mee bezig. Zoals dat gaat in dromen lukte mij dat niet. Toen ik wakker werd zuchtte ik van ver­licht­ing. Het was maar een droom.

Als ik hier­aan terug­denk dan valt mij op, dat de poli­tie in deze droom hele­maal niet bestond. In mijn onder­be­wustz­ijn ben ik al eigen rechter aan het spe­len. Hopelijk komt het in het echte leven nooit zo ver, maar bij mij is het ken­nelijk nog maar een dun draadje. Wordt vervolgd.


kabeltjeskrant 2012 2

Arm maar eerlijk
19 maart 2003

In vroeger jaren waren de bewon­ers van onze wijken een stuk armer dan tegen­wo­ordig. Ik denk, dat het lev­en­speil van de meeste bewon­ers niet veel beter was dan van een huidig oost europees land. Uit­er­aard was die gemeen­schap­pelijke armoede vaak het onder­w­erp van gesprek. Als mensen elkaar ont­moeten dan vroeg men uit­er­aard hoe het ging. Vee­lal luidde dan het antwo­ord: ‚arm maar eerlijk’. Dat was echter niet zo maar een loze kreet. Eigen­lijk bedoelde men hiermee:….alleen als je arm bent, ben je eerlijk…. De rest van de bedoel­ing mag u zelf invullen.

In die tijd was eerlijk zijn voor arme mensen, nog meer dan tegen­wo­ordig, van lev­ens­be­lang. Ten eerste was eerlijkheid voor arme mensen als het ware een van de weinige din­gen, waar zij met recht trots op kon­den zijn. Maar nog belan­grijker was, dat als je iets onoor­baars had gedaan je direct de sigaar was. Als je bijvoor­beeld een brood pikte en je werd ges­napt, dan ging je subiet de bak in.

Werk houden of vin­den was dan ook erg moeil­ijk. Omdat uitk­erin­gen niet beston­den zat je snel zon­der inkomen. Kort gele­den was er een biss­chop die zei, dat hij er begrip voor kon opbren­gen als een arm mens een brood stal. Zoi­ets kan je tegen­wo­ordig gemakke­lijk zeggen. Ook al steel je alle bro­den van de bakker dan ga je meestal nog vrij uit. Als een biss­chop dat vijftig jaar gele­den had gezegd, dan was hem dat waarschi­jn­lijk niet in dank afgenomen.

Uit­er­aard waren er vroeger wel arme mensen die uit ste­len gin­gen. Gelooft u mij echter: het gebeurde mond­jes­maat. De armoede hield velen knap.
Zo herin­ner ik mij de zomer van 1944. Onze groen­te­boer ventte in die tijd met een hand­kar in onze buurt. Hij wilde een week met vakantie. Hij vroeg aan een buur­jon­gen en aan mij of wij die week zijn ven­twijk wilden doen. Zo gezegd, zo gedaan. Met twee hand­kar­ren gin­gen wij de wijk in. In de P.L.Takbuurt waren op een gegeven moment de aar­dap­pe­len uitverkocht. Ik besloot deze met een hand­kar te gaan halen uit de voor­raad­schuur. Deze was gele­gen aan de Peperdwars-​straat. Dat was een eeuwe­noud straatje tussen de Peper­straat en de Noorderk­erk­straat. Aangekomen bij de loods bleek de deur open te staan. Bin­nen trof ik een mij bek­ende jon­gen uit de buurt aan, die bezig was aar­dap­pe­len op zijn fiets te laden. Hij had mij horen aankomen. De Peperd­warsstraat was echter een doo­d­lopend straatje. Hier­door kon hij niet op tijd wegkomen.

Ik zat er vre­selijk mee in. Gaf je zo’n jon­gen aan, dan kreeg hij gegaran­deerd een tijdje tuchtschool. In die tijd liep je ook nog het risico door ges­tu­urd te wor­den naar het con­cen­tratiekamp in Amers­foort of Vught. Ik besloot het maar aan de groen­te­boer over te laten. Die heeft, na een pit­tig gesprek met oud­ers en jon­gen, het zo maar gelaten. Er werd in die tijd van strenge straf­fen veel meer door mensen onder­ling geregeld. Dat had toen zin, omdat er altijd een stok achter de deur stond.

Mij vader zei het vroeger heel direct: ‚blijf met je poten van ander­mans spullen af’. Ik denk dat die eeuwen oude waarheid nog steeds geldt. Wordt vervolgd


kabeltjeskrant 2012 2

Max
16 april 2003

Ieder voor­jaar gaan mijn gedachten, sterker dan in de rest van het jaar, terug naar gebeurtenis­sen in en ron­dom de tweede wereld-​oorlog. Het zal 1938 geweest zijn toen wij op school een nieuwe jon­gen kre­gen. Het was in de vijfde klas van school num­mer twee op de D. Donias­traat. Tegen­wo­ordig is dat de Her­man Gorterschool.

De naam van de nieuwe leer­ling was Max de Kromme. Zijn oud­ers waren uit Ams­ter­dam ver­huisd en in onze wijk komen wonen. Zij had­den in het winkel­pand Zuid­dijk 34 op de Burcht­ga­lerij een man­u­fac­turen­zaak geopend. De fam­i­lie was van joodse afkomst. Max kwam in de school­bank naast mij zit­ten. In vroeger jaren zat je altijd met zijn tweeën in een bank.
Van ons eerste con­tact herin­ner ik mij, dat hij tij­dens het speel-​kwartier op het school­plein, ver­won­derd om zich heen keek. Ik vroeg hem wat hij van onze school vond. „Wel leuk”, zei hij, „maar er is zoveel lawaai op het school­plein.” Dat lawaai werd veroorza­akt door het feit, dat erg veel kinderen toen nog op klom­pen naar school gin­gen. Als de kinderen dan gin­gen ren­nen, vooral jon­gens, dan veroorza­akte dat veel leven. Hij had eigen­lijk wel gelijk maar wij von­den dat toen heel gewoon. Max, die uit Ams­ter­dam kwam, was dit niet gewend.

In 1940 ging Max net als ik naar de Gemeen­telijke Handelsdag-​school op de Zee­manstraat. De lei­d­ing van die school was in han­den van een fanatiek lid van de fascis­tis­che N.S.B. Tevens waren er enige ler­aren die lid dan wel sym­pa­thisant waren van die beweg­ing. Voor ons leer­lin­gen was dat knap lastig. Je moest altijd op je woor­den let­ten. Je kon niet zeggen wat je dacht en vooral geen mening verkondi­gen. Voor je wist werd je door die lui ver­raden. Max moet het in die tijd nog veel zwaarder hebben gehad dan wij.

In jan­u­ari 1942 kwam Max op een mor­gen niet naar school. Bij na-​vraag bleek, dat de fam­i­lie De Kromme hals over kop was vertrokken. Van de ene op de andere dag waren zij ‚s nachts plot­sel­ing verdwe-​nen zon­der dat iemand dat in de buurt had gemerkt. De winkel en het woon­huis waren leeg. Waarschi­jn­lijk waren zij onderge­do­ken alhoewel dat nooit goed bek­end is gewor­den. Een feit is wel, dat de fam­i­lie De Kromme in 1943 in het kamp West­er­bork verbleef. Op 29 juni 1943 wer­den zij op trans­port gesteld naar het kamp Sobi­bor in Polen. Het was een trans­port van circa 2200 per­so­nen, waaron­der driehon­derd zieken. De fam­i­lie De Kromme werd, samen met de anderen, vri­jwel onmid­del­lijk na aankomst op 2 juli 1943 om het leven gebracht.

Mij schi­eten woor­den te kort om hier iets aan toe te voe­gen. Het is nog maar zes­tig jaar gele­den dat zoi­ets ongelofe­lijks gebeurde. Het overk­wam gewone hard werk­ende mensen die in onze buurt woon­den. Hun zoon was een leer­ling van de Her­man Gorter­school. Laten wij zor­gen, dat wij hen en al die anderen in ieder geval nooit ver­geten.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Jan Bonekamp
14 mei 2003

Op vier mei was ik aan­wezig bij de doden­her­denk­ing in onze wijk. Tra­di­tion­eel vond deze plaats in het Verzets­plantsoen aan de Savornin Lohmanstraat. Het was een indruk­wekkende bijeenkomst. Twee din­gen vie­len mij op. Aan de ene kant vond ik de belang­stelling veel groter dan voor­gaande jaren. Aan de andere kant waren er redelijk veel jon­geren en jon­gere oud­eren onder de belangstel-​lenden. Ik kreeg daar­door niet de indruk, dat deze jaar­lijkse her­denk­ing een wat aflopende zaak zou zijn. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen. Vri­jheid is een groot goed. Het bli­jft daarom belan­grijk, dat je de mensen her­denkt die voor die vri­jheid hebben gestre­den en daar­voor hun leven gaven.

In dat ver­band ben ik het daarom hele­maal eens met een voors­tel van het gemeen­tebestuur van Zaanstad om weer een straat naar een verzetsstri­jder te noe­men. Het voors­tel is om een straat in een nieuw wijkje aan de Kep­pler­straat hoek Ver­miljoen­weg de Jan Bonekamp­straat te noe­men. Het nieuwe buurtje zal deel gaan uit– maken van de verzets­bu­urt aan de Laan der Vri­jheid nabij Willem Brinkmanstraat en George Louis Jam­broesstraat. Naar mijn weten is Jan Bonekamp de eerste verzetsstri­jder van buiten Zaan­dam naar wie een straat wordt genoemd. Hij woonde in IJmuiden. Ik denk overi­gens dat het zeer terecht is dat dit gebeurt. Hij heeft namelijk in onze stad zijn leven ver­loren bij een spec­tac­u­laire actie.

Weet U nog hoe het gegaan is? Samen met de verzetsstri­jd­ster Han­nie Schaft had Jan Bonekamp van de lei­d­ing van het verzet opdracht gekre­gen een gevaar­lijke en foute poli­tie­man te liq­uideren. Het betrof een lid van de Staat­spoli­tie. De man was ges­ta­tion­eerd op het bek­ende Zaan­damse poli­tiebu­reau op de Vinken­straat. Schaft en Bonekamp had­den gemerkt, dat hij iedere dag op de fiets naar zijn „werk” ging. Zij besloten hem daarom fiet­send aan te vallen. Op de kruis­ing Boten­mak­ersstraat en de West­z­i­jde werd hij opgewacht. Han­nie Schaft schoot hem neer en vluchtte op de fiets weg. Jan Bonekamp zag ver­moedelijk, dat de man niet dood was en besloot hem het genade­schot te geven. De poli­tie­man kwam inder­daad overeind met een pis­tool in zijn hand. Bei­den schoten tegelijkertijd.

De poli­tie­man valt dodelijk getrof­fen neer. Jan is echter ook ger­aakt en loopt strompe­lend door de West­z­i­jde richt­ing Dam. Omdat er in de West­z­i­jde door de schi­et­par­tij veel paniek was, werd Jan niet opge­merkt. Vlak in de buurt van de Vinken­straat gaat hij een won­ing aan de West­z­i­jde bin­nen. De bewon­ers schrikken enorm en lopen de straat op. Toe­val­lig loopt net een adju­dant van poli­tie langs. De man, die als niet zo goed bij het verzet bek­end staat, dirigeert Jan Bonekamp onmid­del­lijk naar het bureau op de Vinken­straat. Zwaar gewond en vech­t­end voor zijn leven wordt hij door de Duit­sers ver­vo­erd naar een lazaret in Ams­ter­dam. In plaats van hem te genezen pom­pen de Duit­sers zijn lichaam vol stim­ulerende mid­de­len om hem aan het praten te kri­j­gen. Na een dag sterft hij.

Ik denk, dat het een goed idee is een straat naar Jan Bonekamp te noe­men.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Zaanse huizen
11 juni 2003

Mijn vrouw en ik gin­gen een dezer dagen naar de Zaanse Schans. Wij doen dat wel meer omdat zo’n zaans buurtje je altijd weer wat doet. Het kijken naar en het bewon­deren van die prachtige zaanse huizen, met hun eigen unieke stijl, is telkens weer een beleve­nis. Wij ken­nen de meeste van die huizen nog uit de tijd, toen ze nog in hun oor­spronke­lijke omgev­ing ston­den. Dat maakt het voor ons nog inter­es­san­ter, omdat je dan onwillekeurig die vorige omgev­ing van dat huis er bij denkt. Aan de ene kant ben je blij dat zo’n huis gered is van de onder­gang. Aan de andere kant realis­eren wij ons echter ook, dat de Zaanse Schans bestaat omdat wij als Zaankan­ters onze stad de laat­ste vijftig jaar ontzettend vernield hebben. In veel gevallen gebeurde dat ten onrechte en was het niet nodig geweest.

Neem in onze wijken de Klauw­er­shoek, Noorder– en Zuiderkerk-​straat. Dat oude stukje Zaan­dam is in de loop van de jaren weinig veran­derd. De sfeer van jaren her hangt er nog wel een beetje rond. De laat­ste jaren wor­den er zelfs ini­ti­atieven vanuit de buurt genomen om nog meer van die oude sfeer terug te bren­gen. Maar wat blijkt nu. Een van de mooiste houten huizen van de Noorderk­erk­straat is inder­tijd zon­der par­don uit­ge­bro­ken en weggevo­erd naar de Zaanse Schans. In dat pand was, voor zover ik mij dat herin­ner, de groen­tezaak van Ser­vaas geves­tigd. Het huis moest weg omdat er een achter inrit moest wor­den gemaakt voor de nieuw­bouw van de Peper­straat. Schuin staand tegen­over de mooi ger­estau­reerde apotheek Bakker was het geheel een plaatje geweest. Met een beetje meer over­leg had dit nooit hoeven te gebeuren.

In de Klauw­er­shoek is dan nog sprake geweest van het weghalen van een enkel huis, maar elders in onze wijken ging het om het weg­vagen van hele straten. Neem als voor­beeld het voor­ma­lige buurtje Pantepad/​St. Cathri­jnepad. Tot voor veer­tig jaar terug waren deze eeuwe­noude paden een zaanse schans op zich zelf. Het waren twee paden, die geschei­den door de Pan­tepadter­sloot, even­wi­jdig aan elkaar liepen. Ze vor­m­den als het ware een twee-​eenheid. Er ston­den aller­lei soorten wonin­gen van de laat­ste twee hon­derd jaar. Houten en ste­nen wonin­gen. De ‚dure’ wonin­gen ston­den vooraan, de ‚goed­kopere’ ston­den er in hof­jes achter. Zo hoorde dat vroeger. Elke won­ing had een ‚over­tuin’. Dat is zo’n tuin aan de overkant van de straat en aan de sloot. Als het nu nog had bestaan dan waren de Japanse toeris­ten niet aan te slepen geweest. Als je nu ziet hoe dat gebied ste­den­bouwkundig is inge­vuld dan huilt je hart in je lijf.
Van deze twee paden is één huis ges­paard gebleven en naar de Schans gebracht. Het was het voor­ma­lige won­ing van boer Kuiper. Een juweeltje dat vooraan op het St.Cathrijnepad stond. Een schrale troost en een dun doekje voor het bloeden.

Ik denk dat wij nog altijd de gevol­gen voe­len van deze kaal­slag in onze stad. Er is gelukkig een ken­ter­ing in ons denken. Daarover een vol­gende keer.
Wordt ver­volg


kabeltjeskrant 2012 2

Hoe­pe­len
9 juli 2003

Als er een bij­zon­der even­e­ment in Zaan­dam plaatsvindt dan wordt dat meestal geor­gan­iseerd in onze wijken. Dat komt omdat het natu­urlijke cen­trum van de stad, dus het echte cen­trum, aan onze kant van de Zaan ligt. Zo was er kort­gele­den de skeel­er­ronde van de Zaanstreek met start en fin­ish op de Peper­straat. Er deden zo’n duizend deel­ne­mers aan mee. Uit­er­aard waren het over­we­gend jeugdige meis­jes en jon­gens, alhoewel er ook veel oud­ere deel­ne­mers bij waren. Het leuke van deze sport is, mits je in goede con­di­tie bent, dat je die lang kan bli­jven beoefenen.

De route van de wed­strijd ging over de grote en de kleine ban. Voor zover u dit als Zaankan­ter niet meer weet: dat is via Assendelft (grote ban) en via West­zaan ( kleine ban). Ik meen, dat de afs­tand circa 33 kilo­me­ter was. Wij waren bij de fin­ish aan­wezig. Aan de bin­nen gekomen deel­ne­mers was best te zien dat ze een behoor­lijke presta­tie had­den geleverd. De kled­ing van de deel­ne­mers was vrolijk en kleur­rijk. De skeel­ers waren van prachtig mate­ri­aal. Er waren wed­strijd– en toer­ri­jders zoals dat vee­lal gebruike­lijk is.

Dat geheel deed mij denken aan een hoe­pel­wed­strijd voor jong en oud in vroeger jaren in onze wijk. Ik ga met u terug naar de zomer van 1944. Het was een redelijk mooie zomer. In het weekeinde kon je eigen­lijk ner­gens naar toe. De Duit­sers had­den het gehele kust­ge­bied tot ver­bo­den gebied verk­laard. Je kon dus niet naar het strand. Daar­naast had­den de meeste mensen ook geen goede fiet­sen meer omdat fiets­ban­den niet meer te koop waren. De meeste mensen waren dus ged­won­gen thuis te bli­jven. In die sit­u­atie zochten de mensen dus hun vertier vlak bij huis.

In die tijd hoe­pelden kinderen nog op straat. De hoe­pel die ze gebruik­ten mocht geen geld kosten. Vee­lal werd dan ook gehoe­peld met de vel­ling van een fietswiel. Spaken eraf en je had een prachtige hoe­pel. Met vier vrien­den besloten wij op een mooie zondag op onze straat een hard hoe­pel­wed­strijd te organ­is­eren voor jong en oud. Wij huur­den een micro­foon– en luid­sprek­erin­stal­latie en installeer­den ons als jury achter een tafel op de laad­bak van een vrach­tauto van Vonk’s Kolen­han­del. Uit­er­aard had­den wij voor prachtige pri­jzen gezorgd. Voor die tijd waren dat: een half mud aar­dap­pe­len, twee flessen limon­ade, een half mud cokes, een paar pakken briket­ten, taarten, een bin­nen­band van een fiets, een fles slaolie, worsten en varken­skar­bonade enz. De pri­jzen ston­den uit­gestald in de eta­lage van Slagerij Vet. De deel­ne­mers stroom­den toe. Grote en kleine kinderen, huisvrouwen en bijna alle man­nen van de straat. Ver­woed werd er gestre­den via afval­races. Het was een beetje te vergelijken met het korte baan schaat­sen. Iedereen had vlak bij de deur een kostelijke dag.

Zo heeft iedere tijd zijn eigen gebruiken en gewoon­ten. Ik ben echter blij, dat ik in het heden leef. Maar af en toe denk ik met een beetje nos­tal­gie aan vroeger jaren.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Dam
6 augus­tus 2003

Af en toe komen mijn vrouw en ik in het cen­trum van Zaan­dam. Overdag is het soms best gezel­lig. Kom je er echter in de avond dan kan je op de Gedempte Gracht en de West­z­i­jde een kanon afschi­eten. Je zal nie­mand raken, want er loopt meestal geen hond. Een uit­zon­der­ing hierop is echter de Dam ron­dom het beeld van Czaar Peter. Daar is de laat­ste tien jaar best veel veran­derd en toch ook wel ver­be­terd. Leuke ter­ras­jes zowel overdekt als niet overdekt noden tot een zit. Winkels zijn verd­we­nen en ver­van­gen door aller­lei soorten restau­rants en vooral ook door cafés. Uit­er­aard speelt hierin de toegenomen drankcon­sump­tie een grote rol. Zo’n grote rol, dat het zelfs noodza­ke­lijk was ook een poli­tiepost aan de Dam te ves­ti­gen. Een en ander bedoeld om de „boel„een beetje in toom te houden.

In dat ver­band doet het wat vreemd aan, dat de Gemeente een ver­gun­ning voor een cof­feeshop op de Dam heeft geweigerd. Wil je een vol­waardig uit­gaan­scen­trum hebben dan behoort zoi­ets erbij. Nochtans doet de Dam gezel­lig aan en kan je er rustig een drankje gaan drinken dan wel een hapje eten.
Het Zaanthe­ater als gebouw heeft het beeld van de Dam niet bepaald ver­fraaid. De mooie kant en ingang zijn naar de Zaan gekeerd. Daar lopen geen mensen. Het gebouw staat met zijn achterkant let­ter­lijk naar de Dam gekeerd. Ook de jaren­lang leeg staande winkel van de Deka­markt doet geen goed aan de sfeer.

Als ik een vergelijk­ing maak met vroeger dan vind ik, dat de huidige Dam mij meer aanstaat. Maar U begri­jpt, dat ik de ver­lei­d­ing niet kan weer­staan om met U naar vroeger te kijken.
In die tijd was er een veel grotere ver­schei­den­heid van winkels op de Dam. Waar nu de Argen­tijn zit was vroeger de bioscoop Apollo. Dat trok veel mensen. De Hema die in de lat­ere pan­den van de Deka­markt zat was een enorme pub­liek­strekker. Het Postkan­toor was veel groter en kende een rijwiel­stalling op de Dam. De bewaker hier­van was Siem van het Postkan­toor.
Sup­port­ers van ZFC drom­den vooral op zonda­gavon­den voor de winkel van Keg, het tegen­wo­ordige Wapen van Fries­land. Er was zelfs een tijd, dat er voet­baluit­sla­gen op zondag­mid­dag wer­den gepub­liceerd bij een tabak­szaak op de plaats van het huidige café de Kop­eren Bel. Er woonde ook een huis­dok­ter op de Dam.

Er was een kan­toor­boekhan­del, een slagerij, nog een tabak­szaak, een juwe­lier, een stomerij en een dranken– en radio­han­del. Eigen­lijk te veel om op te noe­men. Het huidige Paleis op de Dam heette voor de ver­bouwing de Karse­boom. Heel vroeger werd dat mede gerund door Mis Hol­land. Zij heette Jetje Koop­man. Bij het toen nog aan­wezige havenkan­toor naast de Dam kwam vee­lal een vast ploegje man­nen een praatje maken. Zij had­den de bij­naam de Damk­wat­ters. Dat kwam omdat er enige bij waren die tabak pruim­den. Dat ging altijd gepaard met bru­ine kwat, die zij met een brede straal op straat spuugden.

Dit was een zomer­im­pressie van de vroegere en huidige Dam. Ik raad U aan om op een zomer­avond een ommetje te maken naar de Dam. TV kijken kunt U nog de hele win­ter.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Trainer
3 sep­tem­ber 2003

Toen ik nog jong was heb ik vele jaren in com­peti­tie­ver­band gevoet­bald. Ik was geen ster en speelde vee­lal in de lagere elf­tallen. Toch heb ik altijd met veel plezier de voet­bal­sport beoe­fend. Wat mij vooral trok was de sfeer en gezel­ligheid maar toch ook de wil om te win­nen. Elk week weer die span­ning meemaken met de vraag: win­nen wij van­daag. Dat geldt niet alleen voor je eigen elf­tal maar ook voor de andere elf­tallen van je club. De mogelijkheid om te win­nen ver­g­root je door meer inzet en train­ing. Bij dat laat­ste is een goede trainer onontbeerlijk.

Dat von­den wij als bestuur van de voor de Ros­molen­wijk belan­grijke club Zaan­lan­dia ook in de jaren rond 1954. Wij gin­gen weer eens op zoek naar een trainer. Zo hoor­den wij van Willem Blok­land. Willem had vele jaren met veel suc­ces in het eerste elf­tal van K.F.C. gespeeld. Hij was een goede voet­baller die het vooral moest hebben van inzet en vechtlust. En dat laat­ste ken­merkte Willem. In de nada­gen van zijn voet­bal­car­rière was hij trainer gewor­den van W.S.V. Wormer. Al vrij snel bleek dat hij dat deed op een onortho­doxe wijze en met veel suc­ces. Willem had altijd sim­pele uit­gangspun­ten: ‚…als je wat wil bereiken, kom je op de train­ing; wie niet op de train­ing komt, ook al kan hij nog zo goed voet­ballen, hoort niet in een team thuis …’ Hij voegde soms de daad bij het woord en stelde zo’n goede speler dan ook niet op. Ook stapte hij wel op de fiets en haalde jon­gens die weg­bleven van huis op.

Die man wilden wij hebben. Eigen­lijk had­den wij geen geld voor zo’n trainer maar wij zochten toch con­tact met Willem. Voor een avond in de week wilde hij wel trainer bij ons wor­den. ‚s Zondags kon hij vee­lal de wed­stri­j­den niet bij­wo­nen want dan was hij in Wormer. Willem vond dat geen bezwaar want hij zei, dat zijn geest dan toch wel in de dugout zat. Om Willem te kun­nen betalen, zetten wij een eigen voet­bal­toto op. Over de prob­le­men die ons dat later gaf heb ik U bij een andere gele­gen­heid al eens verteld. Willem begon voort­varend aan de train­ing. Het liefst joeg hij de jon­gens in loop­pas door bouwter­reinen en over sloten. Vooral in het donker en als het moest in de regen. ‚Daar krijg je karak­ter van’, zei hij dan. Ook zijn speeches aan het einde van de avond waren van een verbluffende een­voud: ‚…wan­neer heb je plezier? je hebt alleen plezier als je wint! dus waarom spe­len wij een wed­strijd? alleen om te win­nen! al het andere inter­esseert ons niet’.

Ik heb hem ook nog voor een korte peri­ode als trainer kun­nen binden aan het bedri­jf­self­tal waarin ik voet­balde. Hij had ons zien voet­ballen en ik vroeg hem om zijn mening. Hij zei: ‚… een paar kun­nen voet­ballen, de rest is brand­hout’. ‚Wil je dat brand­hout toch trainen,’ vroeg ik hem. ‚Als je betaalt, leer ik zelfs een aap fiet­sen’, was zijn antwo­ord.
Na zijn peri­ode bij WSV en Zaan­lan­dia is hij nog bij andere en ook grotere clubs trainer geweest. Vorige week las ik in de krant, dat Willem op 84 jarige leeftijd is overleden. Een gedreven man is van ons heen gegaan. Ik ben blij, dat ik Willem gek­end heb.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Huis­arts
1 okto­ber 2003

Een dezer dagen kre­gen wij bericht, dat onze huis­arts, de Heer D. Grond­man, per 1 okto­ber j.l. zijn prak­tijk heeft overgedaan aan een vrouwelijke col­lega. Deze col­lega zal haar werk echter niet ver­richten in het huidige pand Oost­z­i­jde 16. Zij gaat namelijk de prak­tijk uitvo­eren in een samen­werk­ingsver­band met een aan­tal andere huis­art­sen vanuit een pand in de buurt van de Ver­miljoen­weg. Tot zover even dit bericht van dok­ter Grondman.

Wat opvalt is, dat er weer een huis­art­sen prak­tijk weg gaat uit de Oost­z­i­jde. In vroeger jaren waren daar wel drie of vier huis­art­sen, ter­wijl er toch betrekke­lijk weinig mensen woon­den. De Oost­z­i­jde was vooral een straat van grote fab­rieken. Nu deze fab­rieken ges­loopt zijn en er enige duizen­den wonin­gen voor in de plaats zijn gekomen trekken de huis­art­sen weg. Wil je naar een dok­ter dan moet je ver weg naar een andere wijk. Dit is toch eigen­lijk een tegen­draadse ontwikkeling.

Een en ander betekent ook, dat er op de Oost­z­i­jde 16, hoek Bloemgracht/​Oostzijde geen huis­arts meer woont. Voor mij per­soon­lijk betekent dat nogal wat, want ik heb in mijn leven vanuit dat pand drie huis­art­sen meege­maakt.
Ik ga om te begin­nen even met U terug naar jaren ver vòòr de tweede werel­door­log. Mijn eerste huis­arts was toen dok­ter de Goeje. Bij deze dok­ter moet U denken aan een plat­te­land­sarts. Dat past ook wel bij het Zaan­dam van toen. Hij was toen ik hem leerde ken­nen al op leeftijd. Dok­ters had­den net als de meeste andere mensen toen geen pen­sioen en moesten lang door­w­erken. Hij zou ook een duur gezin hebben gehad. Dat laat­ste beschouw ik maar als dorp­srod­del want over een dok­ter wordt altijd gepraat. Hij bezocht de patiën­ten op de fiets. Omdat hij oud en stram was had hij altijd veel moeite om op zijn fiets te komen, Via een step aan de achteras wipte hij in het zadel.

Ik kwam nogal veel bij hem omdat ik zieke­lijk was. Ik had als kind veel last van astma. In die jaren kon je als zieken­fondspatiënt geen afspraak maken. Je moest dan op het ocht­end­spreekuur komen. In de regel zat zijn wachtkamer dan ook hart­stikke vol. Vijf en twintig patiën­ten waren heel nor­maal. Was je laat bin­nen dan had je zo twintig man voor je.

Er waren in die tijd ook veel min­der soorten medici­j­nen voorhan­den dan nu. Zo’n huis­arts was eigen­lijk vooral ook een raadgever. Voor astma waren bijvoor­beeld eigen­lijk ook geen goede medici­j­nen. Het gebeurde regel­matig, dat ik bij een aan­val bijna stikte van benauwd-​heid. Ik kon dan een spuitje gaan halen bij dok­ter de Goeje. Via het ocht­end­spreekuur ging ik dan naar hem toe. Op een keer was ik zo benauwd, dat ik nog maar moeil­ijk kon lopen. Mijn moeder heeft toen in paniek dok­ter de Goeje uit zijn spreekuur gehaald. Fiet­send kwam hij aan om mij een ver­lich­t­ende injec­tie te geven.

U begri­jpt, dat ik met nogal veel waarder­ing terug­denk aan deze man. Hij zal het niet gemakke­lijk hebben gehad.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Huis­arts twee
29 okto­ber 2003

In mijn vorige aflev­er­ing vertelde ik U, dat onze huis­arts D.Grondman per 1 okto­ber j.l. zijn prak­tijk heeft overgedaan aan een vrouwelijke col­lega. Deze laat­ste zal haar werk echter niet in het huidige pand Oost­z­i­jde 16 voortzetten. Dit betekent, dat er na circa hon­derd jaar geen huis­art­sen prak­tijk meer in dat pand zal zijn geves­tigd. De eerste arts die er zich ves­tigde was dok­ter de Goeje. Vorige maand vertelde ik U al het een en ander over deze dokter.

Deze dok­ter de Goeje deed omstreeks 1940 zijn prak­tijk over aan dok­ter v.d. Vorm. Wij denken, dat hij veel geld voor deze prak­tijk heeft moeten neertellen. Uit­er­aard vertelde v.d. Vorm dit niet aan ons. Wij kwa­men op die gedachte, omdat het gezin het in de eerste jaren na de over­name zicht­baar niet ruim had. In de jaren 19421943 werd v.d. Vorm, samen met andere huis­art­sen, door de over­heid ver­plicht om lid te wor­den van een soort dok­ter­sor­gan­isatie. Deze organ­isatie was naar Duits model opgezet en had fascis­tis­che grond­sla­gen. Als je geen lid werd mocht je jezelf geen arts meer noe­men en liep je de kans uit je prak­tijk gezet te wor­den. Veel huis­art­sen weiger­den het lid­maatschap en zetten hun bestaan op het spel. Ook dok­ter v.d. Vorm weigerde zich te onder­w­er­pen aan deze crim­ine­len. Het gevolg was dat hij van de ene op de andere dag geen arts meer was maar een kwakza­lver. Hij ging namelijk voor­lopig door met zijn prak­tijk.
Ik herin­ner mij nog, dat op zijn naam­bord aan de gevel het woord huis­arts was afge­plakt met leukoplast.

Ik heb dat besluit van de toen jonge dok­ter heel erg moedig gevon-​den. In die tijd werd er door de meeste bedri­jven, alsmede het ambtenare­nap­pa­raat, waaron­der de poli­tie, op grote schaal gew­erkt voor de Duit­sers. In 1942 ging het in ons land daar­door zelfs economisch beter dan in 1939.

In 1947 werd ik opgeroepen voor een keur­ing van de mil­i­taire dienst. In die tijd voerde ons land een strijd in Indië. Ik dreigde goedgekeurd te wor­den alhoewel ik nog altijd veel last had van astma.
Dok­ter v.d. Vorm sprong voor mij in de bres, omdat hij van mening was dat ik in de tropen waarschi­jn­lijk niet goed zou kun­nen func­tioneren. Deze mening werd hem niet in dank afgenomen, want het land had veel sol­daten nodig. Hij rechtte echter zijn rug en bleef bij zijn mening. Uitein­delijk werd ik afgekeurd.
Omstreeks 1977 werd v.d.Vorm opgevolgd door dok­ter Grond­man. Deze wijzig­ing was voor vele patiën­ten een cul­tu­urschok. Dok­ter v.d. Vorm was DE dok­ter die wist wat goed voor de patiën­ten was. Inspraak of over­leg was er niet bij. Hoe anders was Grond­man. Hij ging en gaat er vanuit, dat patiën­ten mondig zijn. Zo kan het gebeuren, dat als je bij hem komt met een klacht, hij ook aan jou vraagt wat je er zelf van vindt.

Mijn gezond­heid was tij­dens de peri­ode Grond­man gelukkig erg goed. Ik kwam weinig bij hem. Ik kan daar­door weinig pit­tige anek­dotes over hem vertellen. Wel weet ik, dat hij een goede, bij zijn patiën­ten zeer betrokke­nen arts is. Hij is wars van uiter­lijk ver­toon en heeft op die manier zijn werk gedaan. Wij zullen hem missen.


kabeltjeskrant 2012 2

Oog­a­rts
26 novem­ber 2003

In mijn vorige twee aflev­erin­gen vertelde ik U, dat onze huis­arts, de Heer D. Grond­man, zijn prak­tijk aan een opvol­g­ster heeft overgedaan. Hij oefende zijn prak­tijk uit in een pand hoek Bloemgracht/​Oostzijde. Zijn opvol­g­ster zal zich niet ves­ti­gen in onze wijken. Zij doet dat in de buurt van de Weer. Dat is voor ons als bewon­ers van Zaandam-​Zuid en Ros­molen­wijk een vrij groot onge­mak.
Een bek­end spreek­wo­ord zegt: een ongeluk komt nooit alleen. Als vari­ant op dat gezegde zou je ook kun­nen zeggen: een onge­mak komt nooit alleen. Want wat is het geval.

Een dezer dagen kre­gen wij het bericht, dat onze oog­a­rts, de heer J.A. ten Napel ook met zijn werkza­amhe­den zal stop­pen. De heer ten Napel is woonachtig op de Hei­jer­mansstraat. Hij oefent zijn prak­tijk zowel thuis als in het Zieken­huis de Heel uit. In vroeger jaren deed hij dat ook al in het St. Janzieken­huis. Ik kwam toen al bij hem. Ik heb namelijk last van een oogziekte, die eigen­lijk niet goed te genezen valt. Af en toe, meestal elke paar jaar, speelt de ziekte op en moet ik snel naar een oog­a­rts. Ik krijg dan medici­j­nen om oogbeschadiging-​en te voorkomen. Tevens moet ik dan meestal gedurende vier of vijf weken twee tot driemaal per week voor con­t­role terugkomen. Door de nood waarin je ver­keert, moet je altijd direct ingepast wor­den tussen de andere lopende afspraken. Zolang ik dok­ter ten Napel ken was dat nooit enig prob­leem. Wel of geen wachtli­jst speelde geen rol.
U begri­jpt dat je elka­n­der in de loop van de jaren leert ken­nen. Zo merkte ik eens op, dat ik al jaren dezelfde medici­j­nen kreeg. Het bleek dat de oogziekte die ik heb, niet op grote schaal voorkomt. Het is voor een far­ma­ceutis­che indus­trie dan niet inter­es­sant nieuwe medici­j­nen te ontwikke­len. Zo kan het dan gebeuren, dat je in zo’n geval medici­j­nen kri­jgt voorgeschreven uit 1960. Je hebt gewoon de ver­keerde ziekte, op de ver­keerde plaats en tijd.
Enige jaren terug liep het gezichtsver­mo­gen van een van mijn ogen sterk terug. Via een oper­atie zou dat goed te ver­helpen zijn. Ik aarzelde, omdat ik bang was mijn ziekte extra te activ­eren. Op advies van dok­ter ten Napel liet ik het toch doen. Zijn lange ervar­ing en vak­man­schap gaven voor mij de doorslag. Het ging zo goed, dat ik zelfs geen bril meer draag. In het plaatje, dat bij dit stukje is afge-​beeld ziet U mij met bril. Dat is verleden tijd dankzij dok­ter ten Napel.

Dat wij in onze streek erg ver­wend zijn met medis­che voorzienin­gen merkte ik toen ik eens met vakantie was. Wij lagen met onze boot in Korn­werderzand. Dat is een sluizen­com­plex in de Afs­luit­dijk in Fries­land. Mijn oogziekte speelde weer op. Ik moest snel naar een oog­a­rts. Van omstanders hoorde ik, dat er op dat moment in heel Fries­land maar drie oog­a­rt­sen te raad­ple­gen waren. Ik had echter geluk. Toe­val­lig moest de vrouw van de sluiswachter naar een oog­a­rts in Har­lin­gen. Ik mocht meer­i­j­den en werd per­fect geholpen. Wij hebben in onze twee wijken alleen al min­stens drie oog­a­rt­sen waaruit wij kun­nen kiezen.
Jam­mer genoeg zit de heer ten Napel daar niet meer bij. Wij zullen hem mis­sen.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Speel­goed.
24 decem­ber 2003

In deze decem­ber maand staat alles in het teken van geven en ont­van­gen van cadeaut­jes. De één doet het met Sint Nico­laas, de ander met Ker­st­mis. Vooral het geven aan kinderen speelt hier­bij een belan­grijke rol. Uit­er­aard is dat vooraf gegaan door verlang-​lijstjes die de kinderen met veel fan­tasie hebben opgesteld.

Zo deponeer­den onze twee kleinkinderen van negen en zeven jaar oud ook dit jaar weer hun lijstje bij Oma en Opa. Boven aan de lijst stond een Game­boy Advance. Dat is een klein hand­com­put­ertje waar je spel­let­jes op kunt spe­len. Een spel­letje hoefde er niet bij. Dat vroe­gen ze wel aan de andere Opa en Oma. Op de lijst stond ook een kaphoofd. Dat is een groot meis­jeshoofd met veel haar. Op de reclame hier­voor staat: „een trendy kaphoofd waarmede je de nieuw­ste haar– en make up trends kunt uit­proberen”. Let wel, je praat over spullen voor een meisje van zes/​zeven jaar. Verder stond een doos Lego alsmede een wereld­bol op het lijstje. Ook zou een Progress Lap­top zeer welkom zijn. Dat is een sprek­ende com­puter met veer­tig activiteiten. Je kunt er onder andere reke­nen, let­ters en klok kijken op leren. Tot zover het ver­lan­gli­jstje. Het was uit­er­aard zo, dat wij aan de hand van de lijst vele cadeaut­jes hebben gekocht. Wij deden het met plezier maar het lijkt tegen­wo­ordig toch wel een beetje op het oude radio­pro­gramma: u vraagt en wij draaien.

Dat radio­pro­gramma was er ook toen wij jong waren. Ook toen schreven wij ver­lan­gli­jst­jes. Er was echter een groot ver­schil met nu. Je kreeg bijna nooit wat er op stond. Zo had­den mijn broer en ik jaren­lang een autoped op lucht­ban­den als wens. Wij kre­gen hem echter niet want het was gewoon te duur. Er was echter een schrale troost. Bijna alle andere buurtkinderen had­den hem ook niet. Er was maar een kind in de hele straat die zo’n appa­raat had. Af en toe mocht een van ons dan een rondje rij­den. Het was vroeger eigen­lijk pre­cies omge­keerd vergeleken met nu. Toen waren er weini­gen, die alles had­den wat nu gewoon is. De meeste mensen had­den niks. Tegen­wo­ordig hebben de meeste mensen redelijk veel spullen en hebben weini­gen niks.

Een van de andere din­gen die op ons ver­lan­gli­jstje stond was een pakhuis waar je mee kon spe­len. Ook dat was jaren lang een luchtkas­teel. Tot onze ver­rass­ing werd die droom echter werke­lijkheid en stond er met Sint Nico­laas een echt pakhuis van drie verdiepin­gen. Hoe was het gegaan?
Mijn oud­ers had­den een ken­nis die in de buurt woonde. Hij werkte bij Bruynzeel en kon daar­door gemakke­lijk aan een stukje hout komen. Hij was handig en tim­merde een pakhuis in elkaar. Uit­er­aard ging dat ook zo met het pop­pen­huis voor mijn zusje. Ergens stond nog op een zolder een oud pop­pen­huis. Mijn moeder en een tante knapten het op. Als kind waren wij de kon­ing te rijk met die cadeaus..

U zult waarschi­jn­lijk de moraal van dit ver­haal willen weten. Laten wij blij zijn, dat wij in 2003 leven en af en toe din­gen kun­nen doen die we vroeger niet voor mogelijk hielden.
Wordt ver­volgd


kabeltjeskrant 2012 2

Chris Kabel – 28 maart 192831 juli 2013

Joomla tem­plates by a4joomla