Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis


Pel­molen De Grootvorst

Door Sjors van Leeuwen

9afb0

De mooiste plek aan de Zaan werd tot 1928 ingenomen door een forse pel­molen met een bij­zon­dere geschiede­nis. Zijn naam was “De Grootvorst” ook wel bek­end als “De Czaar van Moscovien”. Zijn naamgev­ing had hij te danken aan het bezoek van de Rus­sis­che tsaar Peter de Grote.
Deze bezocht ons land, van augus­tus 1697 tot en met mei 1698, om zijn honger te stillen naar ken­nis over onze scheeps­bouw en molenin­dus­trie. Rus­land was in die peri­ode nog een vri­jwel agrarische staat zon­der vloot en/​of grote havens. In Rus­land zelf had Peter al ont­moetin­gen gehad met Ned­er­lan­ders en zichzelf ook de taal eigen gemaakt. Geprikkeld door wat hij hoorde, reisde hij af naar het westen. Met in zijn kiel­zog 250 man, werd er een tournee gemaakt die liep via Riga, Bran­den­burg, Pruis­sen, Ned­er­land, Enge­land, Sak­sen en als afs­luit­ing Oost­en­rijk. Deze groep werd aange­duid als het “Grote Gezand­schap”.
In Zaan­dam probeerde de tsaar met een klein bootje en een paar Russen voet aan wal te zetten zon­der opge­merkt te worden.

9afb1Aankomst van Czaar Peter te Zaan­dam, gero­man­tiseerde weer­gave van de werke­lijkheid. Probeer maar eens staand met hoge vaarsnel­heid zo naar de walkant te varen.

Als schuil­naam gaf hij zichzelf de naam Pjotr Micha­jlov. Wat het hem niet makke­lijk maakte was zijn lengte, hij was over de twee meter, en daar­bij het feit dat er mensen in Zaan­dam rond­liepen die hem kenden uit zijn thuisland.

Hij ging logeren in het huisje van Ger­rit Kist, een smid­sknecht die ooit voor hem werkte in Rus­land. Wij ken­nen dit huisje nu als het Czaar Peter Huisje. In korte tijd ging het ver­haal door Zaan­dam dat er een Rus­sis­che tsaar in werkkled­ing zich in scheeps­bouw stond te bekwamen.

De bru­tale en nieuws­gierige Zaan­dammers belaag­den de vreemdel­ing op de Zuid­dijk en had­den de bru­tal­iteit om hem te beko­ge­len met “ver­rotte appe­len en peeren, gras en andere vuijlicheden”.

Om de eer te red­den werd de tsaar door nota­be­len genood om “een visje op sijn Saar­dams” te komen eten. Dit aan­bod sloeg hij af waaruit blijkt dat de heren hun huiswerk slecht had­den gedaan omdat de tsaar nooit vis at.

Een van die bevriende nota­be­len was de Zaanse koop­man Nico­laas Calff. Hij was een invloedrijke koop­man en moleneige­naar die de tsaar op sleep­touw nam langs molens en bedri­jven. Hij bezat een zeer voor­naam huis in de West­z­i­jde dat er tot op de dag van van­daag nog staat.

9afb2Het woon­huis van de fam­i­lie Calff, nu bek­end als West­z­i­jde nr. 38 te Zaan­dam. De won­ing staat tegen­over de Zeemanstraat.

Hij regelde voor hem het overzetten van een groot schip via de Dam te Zaan­dam. Dit gebeurde door mid­del van de Over­toom, een houten helling die schepen van de Achterzaan naar de Voorzaan trans­porteerde over de Dam heen. Dit spek­takel trok zo veel volk dat de Tsaar de benen nam van­wege de grote belang­stelling voor zijn per­soon.
Hij sloot zich op in het huisje van Kist en ‚s mid­dags was hij de toeloop van kijk­ers zo zat dat hij naar Ams­ter­dam wilde vertrekken. Alvorens dit kon moest men eerst de route van het huis naar de boot vri­j­maken van de enorme massa kijk­ers. In Ams­ter­dam werd hij ont­van­gen door Nico­laas Wit­sen die al geruime tijd zaken deed met Rus­land. Deze Nico­laas was burge­meester van Ams­ter­dam en auteur van boeken over scheeps­bouw. Hij zorgde ervoor dat Peter ongesto­ord schepen kon gaan bouwen op de werf van de VOC. Deze geheel afges­loten locatie was ideaal om hem verder in het vak te bek­wa­men. Dat hij op deze buiten­landse reizen veel ken­nis opdeed en vak­mensen rekru­teerde blijkt wel uit de oor­logen die hij later ging voeren. Met zijn nieuwe vloot dwong hij vrije door­vaart voor Rus­sis­che schepen af. Van 1700 tot 1721 was hij in oor­log met Zwe­den (De Grote Noordse Oor­log) en later ook met de Turken.
In het jaar 1717 ver­scheen een boek­w­erkje geschreven door Abra­ham Moubach en uit­gegeven te Ams­ter­dam waarin de helden­daden van “Peter Alex­e­witz” flink uit­geme­ten werden.

9afb3Titel­blad van het boekje over de tsaar van Abra­ham Moubach uit 1717, uit­gegeven te Ams­ter­dam.

Wat hierin niet ver­meld word is de bezeten manier waarmee hij zich met een duizel­ing­wekkende hoeveel­heid zaken bezig hield, zoals: het maken van hor­loges, doo­d­skisten tim­meren, schepen bouwen, teke­nen, houten en benen voor­w­er­pen draaien, etsen, sec­ties ver­richten op lichamen, papier maken, zijde spin­nen en kiezen trekken. Dit alles om zijn land maar op te stoten in de vaart der volkeren.

Terugk­erend naar pel­molen “De Grootvorst”: zijn bouw­jaar staat te boek als 1697.
Lang deed het ver­haal de ronde dat Czaar Peter zelf de hand had gehad in de bouw van de molen.
Dit is later op losse schroeven komen te staan door­dat de Wind­brief van de molen pas op 1 april 1700 werd betaald en afgeven op naam van de zoon van Calff, Cor­nelis Cor­nelisz., de tsaar was toen allang weer vertrokken. Miss­chien als eerbe­toon aan zijn bezoek is de molen door vader en zoon Calff naar hem ver­noemd. De molen had net als vele andere Zaanse molens ook een bij– of scheld­naam: Fut of Fut­ter ook wel Fud­der. Deze naam dankt hij aan het tij­dens het pel­pro­ces vrijkomende bijprod­uct: het par­elmeel. Dit meel werd, samen met raapolie uit de oliemolens, gebruikt om er dikke, van boven ste­vige koeken van te bakken, die erg veel weg had­den van een vlaggen­knop (een Fud­der). “Breng maar een zakkie meel mee, dan zelle-​we van avend nog ers lekker fud­deren”. Dit par­elmeel kwam vrij bij het ver­wi­jderen van de schil­let­jes van de gerst, het zoge­naamde pellen. Door gerst te gelei­den langs snel draaiende zand­ste­nen met een rand van scherp blik eromheen werd de gerst gort.

9afb4Maal­zolder van “De Grootvorst”. Bij de schuif om de gerst weg te laten uit de pel­steen, staat ver­moedelijk de laat­ste meesterknecht Jan Hov­el­ing.

Voor par­el­gort moest de gerst wel tot zes keer langs de ste­nen met een steeds krap­per afgestelde ruimte tussen kuip en steen, daar­bij kwam het par­elmeel vrij.
Rond 1730 waren er rond de 330 per­so­nen werkzaam op pel­molens om dit geliefde volksvoed­sel te maken. “De Grootvorst” was er daar dus een van.

9afb5“De Grootvorst” met vier volle zeilen (in top) staande op het westen. Het naam­bord hangt net onder de stelling.

Soms had­den pel­molens die over land bereik­baar waren wel eens iets extra’s voor mensen die het niet breed had­den. Men deelde dan wat par­elmeel uit. Dit noemde men “skep­pies­moles”, omdat er met een houten of ijz­eren nap een schep par­elmeel werd uitgedeeld. Deze vorm van naas­ten­liefde gebeurde wel met toezicht van de patroon (eige­naar) of door mid­del van uit­gegeven vol­gbrief­jes om fraude tegen te gaan. Je zou dit kun­nen zien als de voor­loper van de Voedselbank.

We maken even een sprong in de tijd en gaan naar het jaar 1897. Al die tijd had de molen zijn taak als wind­molen vol­waardig uit­gevo­erd en was in het bezit van Pieter Couwen­hoven, welke ook werkte met de pel­molens “De Witte Klok” en de pel– en oliemolen “Het Jonge Vooltje”.
In het gemelde jaar her­dacht men het bezoek van de tsaar aan de Zaanstreek. Dit werd gecom­bi­neerd met een andere jubi­laris: De Zaan­landse Zeil­v­erenig­ing die vijf­tien jaar bestond.
Om dit luis­ter bij te zetten was er een plan bedacht door de ZZV om een intocht met zeilschepen van Ams­ter­dam naar Zaan­dam te organ­is­eren met een meer­daags feest, waarin “De Grootvorst” een belan­grijke rol zou spe­len. Het­geen geheel in de geest van tsaar Peter zou zijn; hij was als geen ander gek op alles wat met scheep­vaart van doen had. De van oor­sprong Zaan­landse Zeil– en Roeiv­erenig­ing werd opgericht in 1850 en hield zich vooral bezig met ring– en tjotterzeilen.


9afb6Tjot­ter op de Friese meren vol onder zeil. Deze boot­jes waren vroeger ook in de Zaanstreek zeer alge­meen: klein, wend­baar, geringe diep­gang en snel.

Door geld­prob­le­men strandde deze opzet en de club werd ont­bon­den. In 1882 deden de bemid­delde Zaankan­ters: Grootes, Trip, Laten­stein van Voorst, Aten, Donker en Avis een nieuwe poging. Zij sticht­ten de Zaan­landse Zeil­v­erenig­ing met als doel lust en ken­nis tot het zeilen aan te moedi­gen. Hun wed­stri­jdter­rein was vooral op de Voorzaan en later ook het Alk­maar­der­meer. Na 1920 vol­gde er een splits­ing: de kleine schepen bleven op de Achterzaan en de gegoede burg­erij met grotere schepen op de Voorzaan. Kleine water­sport voor de gewone man wer­den “De Onder­linge Zeil­ers”, zij bouw­den hun eigen onderkomen aan De Poel te Zaandam.

Op 18 augus­tus 1897 start­ten de feestelijkhe­den met het vertrek vanaf de De Rui­jterkade te Ams­ter­dam. Het “keiz­er­lijk” jacht ging over het IJ naar Zaan­dam alwaar de ‚tsaar’ met gevolg al aan boord was. Verdeeld over twee schepen waren er ook muziekko­rpsen om de zaak nog meer luis­ter bij te zetten. Eige­naars van plezier­vaar­tu­igen werd ver­zocht om gepavoiseerd vanaf het IJ mee te varen. Met de med­edel­ing dat er “bij ongun­sti­gen wind wordt gesleept”. De hoge heren gin­gen aan wal bij de achterz­i­jde van “Suisse” (het huidige restau­rant Gewoon Lekker, Dam 2) alwaar er per rij­tuig nog een stuk door de stad werd gere­den tot aan verf­molen “De Pauwin” in de Oost­z­i­jde. Pre­cies om 2.30 uur werd er een wim­pel­tocht ges­tart met 25 ver­sierde schepen naar den “Grootvorst” begeleid door twee stoomboten


9afb7

Aankomst van “De Tsaar” en zijn gevolg op de Ach­ter­dam bij cafe Suisse, daarna begint de rij­toer door het cen­trum van Zaan­dam.


9afb8

Het Zaandijker weid met de gepavoiseerde optocht van 25 scheep­jes op weg naar “De Grootvorst”. Foto genomen vanaf de stelling van „De Bleeke Dood”.


Pieter Couwen­hoven stond met zijn hele fam­i­lie op de stelling en de molen was brand­schoon geveegd. De ‚tsaar’ en zijn gevolg kre­gen een keurige rondlei­d­ing door de oude pel­molen. Al die tijd had “De Grootvorst” ver­sierd ges­taan met de Zaanse bruid­stooi, het zoge­naamde mooizetten. Dit werd nor­maal alleen gedaan bij het huwelijk of zoveel jaar getrouwd zijn van de eige­naar of diens zoon of dochter. Achter op de kap wap­perde de vlag met de Rus­sis­che dubbele ade­laars ten teken dat er onder de bezoek­ers ook afgevaardig­den waren van de hofhoud­ing van de laat­ste tsaar.
In de mid­dag was er tussen 3 en 6 uur een groot kinder­feest op de nog onver­harde Burcht met aller­hande spe­len waar hon­der­den kinderen aan deel­na­men. ‚s Avonds was er tussen 8 en 10 uur een groot Volkscon­cert in het Volkspark door de “Beierse Kapel” onder lei­d­ing van H. Ull­rich, des­ti­jds zeer ver­maard door hun vele optre­dens in de open lucht


9afb9

“De Grootvorst” met mooimak­ers­goed en Rus­sis­che vlaggen. De fam. Couwen­hoven staat op de stelling, een kinderkoor zal hen toezin­gen vanaf het molenerf.



9afb10

Kinder­spe­len op de Burcht met links De Stad­sher­berg en op het veld diverse spe­len en een klein draaiorgel in het mid­den. Vol­wasse­nen staan op stoe­len om een en ander niet te mis­sen. De fotograaf staat met zijn rug naar het Stad­huis en kijkt naar het zuiden.

9afb11

De Beierse Kapel onder lei­d­ing van H. Ull­rich, een bek­ende ver­schi­jn­ing in de Zaanstreek. Hier op de foto gezet bij de hoek van de Sta­tion­sstraat en de Westzijde.


Don­derdag 19 augus­tus was het de beurt aan de ringzeil­ers en toen tenslotte de duis­ter­nis intrad was er een ver­lichte gondel­vaart op de Bin­nen­zaan. Ten 10,30 uur was er als klap op de vuurpijl een groot schit­terend vuur­w­erk met het front naar het stad­huis. De afs­luit­ing was eve­neens weer in “Suisse”.

Pieter Couwen­hoven had veel werk gemaakt van de onder­s­te­un­ing van de feestelijkhe­den. Op zeventig-​jarige leeftijd genoot hij van deze bij­zon­dere dag, de krant ver­meldde: ”De heer Pieter Couwen­hoven heeft gis­teren een der gelukkig­ste dagen zijns leven genoten. De een­voudige, krachtige, echte, oude Hol­lan­der zei niets, maar men kon het geluk van zijn gezicht lezen.”
Groot­vader Pieter over­leed in 1913 en werd opgevolgd door zijn klein­zoon ook weer een Pieter


9afb12Bezoekkaartje van P. Couwen­hoven met aan de andere zijde een afbeeld­ing van “De Grootvorst”. Hij zat vast om werk ver­legen gegeven de 4 maal her­haalde UEd.

Om hen heen was iedereen met stoom bezig maar de firma Couwen­hoven & Zn. bleef vol­harden in het werken met wind­kracht. Pieter kocht zelfs nog twee oliemolens aan: “De Jonker” en “De Kop­er­slager”. Hij huurde later ook nog “De Bonte Hen” en kocht later weer “De Zeilen­maker” erbij. Dit alles onder het motto “De wind heb je voor niets”!
Na de eerste werel­door­log ging het bergafwaarts en raakte hij in finan­ciële prob­le­men. In 1922 probeerde hij nog met een brand­brief naar de Rijks­di­enst voor Mon­u­menten­zorg de ged­won­gen verkoop van “De Witte Klok” en “De Grootvorst” tegen te gaan met het argu­ment dat ze anders bij de sloper terecht zouden komen. In juli 1922 was het echt afgelopen en wer­den alle molens met opstal en ook een woon­huis geveild in koffiehuis “Zaanzicht” te Zaandijk


9afb13

Veil­ing van “De Witte Klok” en “De Grootvorst” op 25 maart 1922.

“De Witte Klok” en “De Grootvorst” kwa­men in han­den van molensloperij De Boer uit Oost­zaan. “De Witte Klok” werd verkocht aan Oudorp bij Alk­maar en her­bouwd als meel­molen “Het Roode Hert” en is daar nog steeds als zodanig werkzaam.
Pieter wist van geen ophouden en richtte na zijn fail­lisse­ment een nieuwe firma op en kocht toen meteen “De Grootvorst” terug van sloper De Boer en probeerde hem in te richten als rijst­pel­molen want in gort zat geen toekomst meer. Hij ver­zocht om finan­ciële steun bij de pas opgerichte verenig­ing “De Hol­land­sche Molen” en later ook bij “De Zaan­sche Molen” en de gemeente Zaan­dam. Bestu­ursle­den van “De Zaan­sche Molen” Evert Smit en Pieter Boorsma zagen niets in zijn plan­nen, aangezien het werken met wind­kracht niet meer lonend te maken was. De gemeente Zaan­dam, bij monde van wethouder Kan, zag er ook niets in omdat de molen veel te afgele­gen lag. Na veel gehar­rewar en met hulp van molen­maker Boeren­dans lukte het Couwen­hoven toch om de molen weer aan het draaien te kri­j­gen.
Dit zou echter maar van korte duur zijn. Op 24 maart 1928 was er een stof­ex­plosie in hout­meelfab­riek “De Haan”, die iets zuidelijker naast de molen stond. Kwart voor twaalf werd de brand ont­dekt. Het per­son­eel probeerde nog slan­gen uit te leggen, maar voor ze kon­den gaan kop­pe­len stond de maalderij al in lichter­laaie.
De wind stond voor “De Vorst” dit­maal in de ver­keerde hoek, over­waaiend vuur dook al snel op onder de kap van de molen.

9afb14 9afb15


Foto rechts: Brand van hout­meelfab­riek “De Haan”, 24 maart 1928. Het vuur slaat over van “De Haan” naar “De Grootvorst”.

Foto links: Het vuur zit door de hele molen, vlak voor het achtkant ineen zal zakken.

Met een oude meth­ode het zoge­naamde “vonken­malen” probeerde de aan­wezige Pieter Couwen­hoven nog om de molen van vuur te vri­jwaren. Dit vonken­malen bestond uit het voor­leggen van de molen­zeilen met losse zwichtli­j­nen, deze zwiepten dan tegen het riet­dek tij­dens het draaien en sloe­gen zo de over­waaiende vonken van het molen­lijf. Het was echter tev­ergeefs, ook hij moest het vege lijf gaan red­den want boven hem brand­den de touwen door van de takel­blokken waar­door er bran­dende stukken naar bene­den vie­len.
De uit­gerukte brandweer kon maar moeil­ijk bij de afgele­gen molen komen. Het eerst was de dri­jvende Kalver­spuit er en later die van Koog aan de Zaan en Zaandijk. Zaan­dam was zeer laat en ver­gat om de spuit bij schip­per Bets in Zaandijk op een dekschuit te zetten, maar reed door om via de Zaan­brug te Wormerveer de Kalver­ringdijk te bereiken. De motor­spuit bleef staan bij de Enge­wormer, van­daar kon alleen de aan­hangende kleine spuit “het Kind” over de smalle dijk de molen aan de noordz­i­jde bereiken.
Totaal ston­den er veer­tien stralen te blussen maar vooral gericht op de hout­meelfab­riek.
Om kwart voor één zakte de molen met een don­derend gekraak in elkaar. Bij de val zakte een van de stalen roe­den (wieken) ver weg in de zeer dras­sige bodem. Het hout­meel stoof als bran­dend gas door de lucht. Uren­lang moest er nog nage­blust wor­den, alleen de machinekamer van “De Haan” over­leefde de vlam­men­zee. De fab­riek was via een beur­spo­lis verzek­erd.
Uit de restanten van de molen werd de kop­eren ketel uit de hut gevist, deze werd later aan het molen­mu­seum in opricht­ing geschonken


9afb16

Ramp­to­erisme na afloop van de fatale brand. Alles wat rest is as en hout­skool en wat ver­wron­gen ijz­er­w­erk. Links de bove­nas met een van de roe­den recht in de grond.

In de krant „De Zaan­lan­der” werd er nog lang gedis­cussieerd over de keuze van de brandweer om de fab­riek nat te spuiten en de molen te laten voor wat hij was. De redac­tie omschreef het als volgt: “Zeer waarschi­jn­lijk meende deze com­man­dant dat het nut­tiger kon zijn een mod­erne fab­riek voor alge­hele onder­gang te behoe­den, dan als was het dan een his­torische, molen te red­den”. Het erf van de molen bleef nog lang een braak­liggend stuk bui­tendijks land.
In 196364 kwam er pas weer activiteit op het erf van „De Grootvorst”: de gemeente Zaan­dam had molen­maker G. Hus­s­lage opdracht gegeven om de pal­trokmolen “De Poe­len­burg” hier op te bouwen die in de weg stond voor de nieuw­bouwwijk met diezelfde naam.

Pieter Couwen­hoven bleek zijn tijd ver vooruit. Hij moest eens weten hoeveel draaiende en werk­ende molens de Kalver­ringdijk nu ver­levendi­gen. Wethouder Kan van Zaan­dam moest eens weten hoeveel duizen­den bezoek­ers de afgele­gen plek nu zo druk maken dat er soms zelfs sprake is van filevorming!


9afb17Her­bouw in 1964 van pal­trokmolen „De Poe­len­burg” op de plaats waar ooit „De Grootvorst” zijn wieken liet zwaaien boven het Zaanse polderland.

Deze col­umn is eerder ver­sch­enen op De Orkaan
Tekst en beeld Sjors van leeuwen met dank aan Fulco Rol ZM.

Joomla tem­plates by a4joomla