De thuisfluiter
De Volkskrant, 1 november 2008
Naast vragen als ‘Bestaat God?’, ‘Neigt de mens van nature tot het slechte?’ en ‘Is er leven na de dood?’ is een van de grote raadselen van de mensheid: ‘Waarom zijn sommige mensen bereid scheidsrechter te worden in het amateurvoetbal?’
Ik maak het al vijftien jaar van nabij mee. Mijn zoons werden al jong lid van Zaanlandia, mijn dochter volgde in hun voetsporen en speelt nu linksback in de meisjes b1 van Voetbal Vereniging Zaandam (VVZ).
Sinds 1993 heb ik op zaterdagen langs de lijn observerend veldonderzoek kunnen verrichten om een verklaring te vinden, maar dichter bij een antwoord ben ik nog niet gekomen.
Voor scheidsrechters in het jeugdvoetbal geldt het mysterie des te sterker. Zij worden niet alleen uitgescholden door de spelers (snotneuzen die soms de luierleeftijd amper zijn ontgroeid), ze vormen ook het mikpunt van de verwensingen en de diepe haat van de vaders en, in mindere mate, moeders rond het veld.
De ouders van de uitclub zijn het ergst. De scheidsrechter, in het jeugdvoetbal afkomstig uit de gelederen van de thuisclub, wordt er door de gasten al snel van verdacht op de hand te zijn van de eigen partij. ‘Thuisfluiter’, wordt hij daarom genoemd, behalve overigens in de Zaanstreek, waar wij de ui-klank volgens de eeuwenoude regels van de Zaanse volkstaal als ‘eu’ uitspreken. Bij ons wordt op zaterdag en zondag langs de voetbalvelden ‘Teusfleuter!’ geroepen.
Zelf doe ik aan alle geschreeuw niet mee. Ik volg de verrichtingen van de meiden zwijgend. Na een doelpunt applaudisseer ik beschaafd. Soms ontsnapt een opgewonden ‘ja!’ aan mijn mond, of een teleurgesteld ‘oooh…’, op zo’n volume dat alleen Dyane het hoort, de voetbalmoeder naast mij.
Ik zou trouwens niet weten wát ik moest roepen. Andere ouders komen niet verder dan ‘Spelen!’ of ‘Naar voren!’ of ‘Schiet dan toch op dat doel, godverdomme!’ Ja, naar voren, nogal wiedes. Soms heb ik zin om, zodra VVZ op het middenveld in balbezit komt, uit balorigheid ‘Naar achteren!’ te roepen, maar ik besef dat ik dat mijn 15-jarige dochter niet kan aandoen.
Al spoedig na het begin van de wedstrijd begint het gemopper op het gepruts van de scheids omdat hij alle overtredingen van de thuisclub door de vingers ziet, nog vóór de rust schalt minstens twee maal per minuut ‘Teusfleuter!’ over het veld, in de tweede helft wordt dat ‘Veule teusfleuter!’, en tegen het eind van de wedstrijd zijn de gemoederen in beide kampen zo verhit geraakt dat de leiders van de twee teams briesend het veld op stormen, de een om een vlaggenstokje in de anus van de scheidsrechter te stoten, de ander om dit met geweld te verhinderen.
Voetbal haalt – ik kan het niet vaak genoeg herhalen – het slechtste in de mens naar boven.
Het merkwaardige is dat de thuisfluiter vrijwel altijd ten onrechte wordt zwartgemaakt. De meeste scheidsrechters zijn bang van partijdigheid te worden beschuldigd en neigen tot overcompensatie door de eigen ploeg juist te benadelen. Op grond van jarenlange studie durf ik zonder de geringste twijfel te stellen: de thuisfluiter fluit NIET thuis.
In de rust, wanneer we met alle ouders in de kantine koffie drinken, doe ik terloops sussende uitspraken als ‘Ach, het blijft een spelletje’, ‘Wees blij dat er nog mensen zijn die willen scheidsrechteren’, en ‘Het is een beetje een uilskuiken, maar hij fluit wel uitstekend voor uit en buitenspel.’ Of eigenlijk zeg ik: ‘Het is een beetje een eulskeuken, maar hij fleut wel eutstekend voor eut en beutenspel.’
Zulke opmerkingen hebben op zich al een deëscalerend effect. De psycholoog Wouter Buikhuizen (Beukheuzen) heeft dat ooit onderzocht tijdens de oudejaarsrellen in Den Haag.
Nog een paar jaar, dan is Sophie zo oud dat mijn aanwezigheid langs de lijn volkomen overbodig is geworden. Naar de uitwedstrijden gaan de meiden dan in hun eigen auto’s. Zonder mij zal er in de voetbalkantines van Noord-Holland niemand meer zijn om de thuisfluiter in bescherming te nemen. Ik zie het somber in voor het amateurvoetbal.