Door Siem Meijn
Kaper Goos is als kapper begonnen in Oostzaan bij kapper Cor de Boer in de Kerkbuurt. Als je bij Cor de Boer binnenstapte had Goos de tweede stoel, deze stond links in de zaak. Dat weet ik omdat ik met mijn opa naar de kapper moest; daar aangekomen stapten wij naar binnen. Cor was bezig en ik moest plaats nemen op de stoel van Goos. Mooi niet, ik wou niet door hem geknipt worden; moest toen wachten tot Cor klaar was en werd door hem geknipt. Waarom? Ik kan het niet zeggen.
Goos woonde aan de Dr. Scharffstraat 10 in Oostzaan. Goos had ook wat bijverdiensten. Hij had in het achterendje van zijn huis een echte kappersstoel staan, spiegel aan de wand en zo kon Goos dus thuis knippen. Hij had ook wat klanten. Maar hier kwam gauw een eind aan. Goos werd verraden dat hij, als bijverdienste, thuis knipte. Door wie hij werd verraden is niet bekend. Al zijn spullen werden meegenomen door de belastingdienst. Hij werd zelfs zijn huis uitgezet en zo had Goos niets meer. Hij was ook niet meer welkom bij kapper De Boer. Daar stond hij dus letterlijk in zijn hemd. Goos is toen bij een kippenslachterij gaan werken in het dorp, geheel iets anders, Goos was dus niet te beroerd om te werken.
Zo kreeg hij ook een woning op de Kerkstraat in het dorp, hij heeft daar vele jaren gewoond. Goos kreeg ook weer werk bij een kapper op de Zuiddijk in Zaandam; dat was Jongh Visser. Geen kippen slachten meer maar zijn beroep uitoefenen bij deze kapper. Dit heeft hij jaren gedaan.
Maar Goos wilde toch wel een eigen kapperszaak hebben. Deze kwam op het Vissershop in Zaandam. Aan de Lindelaan kwam een winkel vrij, dit was eerst een kruideniertje. Dit werd dus Goos zijn zaak. Goos had twee stoelen staan om te knippen. Bij Goos ging het wel op afspraak, hij had ook nog wat klanten in verzorgingshuizen. Als je bij Goos geknipt werd was je altijd bang dat hij je oren eraf zou knippen. Hij knipte namelijk met een schaar en kam. Gebruikte geen tondeuse. Als hij je geknipt had kwam het grote scheermes te voorschijn om de boel netjes af te werken. Moet zeggen dat ik bij hem wel eens dacht: het zal toch niet. Als je namelijk een mop vertelde ging dat hele lichaam van Goos te keer van het lachen. Toen ik een jaar of 17 was werkte ik in de slachtschuur waar Goos ook had gewerkt. Gingen wij met zijn zessen een keer in de twee maanden naar Goos op de vrijdagavond. Krat bier mee, en jenever. En Goos zorgde voor de rest. Bij het knippen moest je ervoor zorgen dat je de eerste of tweede was, want daarna kon het wel eens mis gaan van de drank.
Zo leerde hij zijn vrouw Jopie ook knippen, die mocht zich dan uitleven op een van ons en Goos herstelde dat dan wel weer als er wat te herstellen was. Want de drank vloeide hevig maar het was wel gezellig. Na een jaar zei hij dat hij er geen tijd meer voor had. Dus niet meer op de vrijdagavond naar Goos. Hij kreeg het te druk. Ik bleef nog wel gaan naar Goos maar op de zaterdag. Goos kreeg namelijk veel werk van mensen die zich verkleedden en er als vrouw uit wilden zien; hij deed dan het haar. Moet zeggen dat dat er goed uitzag. Zo wil het dat ik ook op het Hop kwam wonen, en gewoon naar kapper Goos ging. Maar altijd bang als hij aan het knippen was voor de schaar die rakelings langs je oren ging.
Dit heb ik lang volgehouden bij Goos, tot het een beetje gezellig werd als hij Jopie ging roepen. Hij deed dit met de bezem in de hoek waar je geknipt werd. Met andere woorden: ‘het is al tien uur en ik heb nog geen koffie gehad’. Heb wel eens gedacht: het plafond komt nog wel eens naar beneden. Als hij dit gedaan had zei Goos: ‘sorry hoor, ik heb nog geen koffie gehad en ben al bezig vanaf acht uur’. Geeft niet, Goos, je hebt ook recht op koffie en hij ging weer door. Maar op een gegeven ogenblik ging het niet meer, werd er niet meer schoongemaakt en ben ik weggegaan naar kapper Leerling. Jaren heeft Goos nog op het Hop gewoond tot de nieuwbouw kwam. Hij is weggegaan en heeft nooit meer een zaak gehad op het Hop.
Ik vond Goos een prima man, niet te beroerd om te werken. Als hij het erg krap had, ging hij nog wel eens een dag kippen slachten, daar kan ik wel respect voor hebben. Het was wel een gemis op het Vissershop. Helaas is Goos niet meer, hij kijkt nu op ons neer.
Door Siem Meijn
Kaper Goos is als kapper begonnen in Oostzaan bij kapper Cor de Boer in de Kerkbuurt. Als je bij Cor de Boer binnenstapte had Goos de tweede stoel, deze stond links in de zaak. Dat weet ik omdat ik met mijn opa naar de kapper moest; daar aangekomen stapten wij naar binnen. Cor was bezig en ik moest plaats nemen op de stoel van Goos. Mooi niet, ik wou niet door hem geknipt worden; moest toen wachten tot Cor klaar was en werd door hem geknipt. Waarom? Ik kan het niet zeggen.
Goos woonde aan de Dr. Scharffstraat 10 in Oostzaan. Goos had ook wat bijverdiensten. Hij had in het achterendje van zijn huis een echte kappersstoel staan, spiegel aan de wand en zo kon Goos dus thuis knippen. Hij had ook wat klanten. Maar hier kwam gauw een eind aan. Goos werd verraden dat hij, als bijverdienste, thuis knipte. Door wie hij werd verraden is niet bekend. Al zijn spullen werden meegenomen door de belastingdienst. Hij werd zelfs zijn huis uitgezet en zo had Goos niets meer. Hij was ook niet meer welkom bij kapper De Boer. Daar stond hij dus letterlijk in zijn hemd. Goos is toen bij een kippenslachterij gaan werken in het dorp, geheel iets anders, Goos was dus niet te beroerd om te werken.
Zo kreeg hij ook een woning op de Kerkstraat in het dorp, hij heeft daar vele jaren gewoond. Goos kreeg ook weer werk bij een kapper op de Zuiddijk in Zaandam; dat was Jongh Visser. Geen kippen slachten meer maar zijn beroep uitoefenen bij deze kapper. Dit heeft hij jaren gedaan.
Maar Goos wilde toch wel een eigen kapperszaak hebben. Deze kwam op het Vissershop in Zaandam. Aan de Lindelaan kwam een winkel vrij, dit was eerst een kruideniertje. Dit werd dus Goos zijn zaak. Goos had twee stoelen staan om te knippen. Bij Goos ging het wel op afspraak, hij had ook nog wat klanten in verzorgingshuizen. Als je bij Goos geknipt werd was je altijd bang dat hij je oren eraf zou knippen. Hij knipte namelijk met een schaar en kam. Gebruikte geen tondeuse. Als hij je geknipt had kwam het grote scheermes te voorschijn om de boel netjes af te werken. Moet zeggen dat ik bij hem wel eens dacht: het zal toch niet. Als je namelijk een mop vertelde ging dat hele lichaam van Goos te keer van het lachen. Toen ik een jaar of 17 was werkte ik in de slachtschuur waar Goos ook had gewerkt. Gingen wij met zijn zessen een keer in de twee maanden naar Goos op de vrijdagavond. Krat bier mee, en jenever. En Goos zorgde voor de rest. Bij het knippen moest je ervoor zorgen dat je de eerste of tweede was, want daarna kon het wel eens mis gaan van de drank.
Zo leerde hij zijn vrouw Jopie ook knippen, die mocht zich dan uitleven op een van ons en Goos herstelde dat dan wel weer als er wat te herstellen was. Want de drank vloeide hevig maar het was wel gezellig. Na een jaar zei hij dat hij er geen tijd meer voor had. Dus niet meer op de vrijdagavond naar Goos. Hij kreeg het te druk. Ik bleef nog wel gaan naar Goos maar op de zaterdag. Goos kreeg namelijk veel werk van mensen die zich verkleedden en er als vrouw uit wilden zien; hij deed dan het haar. Moet zeggen dat dat er goed uitzag. Zo wil het dat ik ook op het Hop kwam wonen, en gewoon naar kapper Goos ging. Maar altijd bang als hij aan het knippen was voor de schaar die rakelings langs je oren ging.
Dit heb ik lang volgehouden bij Goos, tot het een beetje gezellig werd als hij Jopie ging roepen. Hij deed dit met de bezem in de hoek waar je geknipt werd. Met andere woorden: ‘het is al tien uur en ik heb nog geen koffie gehad’. Heb wel eens gedacht: het plafond komt nog wel eens naar beneden. Als hij dit gedaan had zei Goos: ‘sorry hoor, ik heb nog geen koffie gehad en ben al bezig vanaf acht uur’. Geeft niet, Goos, je hebt ook recht op koffie en hij ging weer door. Maar op een gegeven ogenblik ging het niet meer, werd er niet meer schoongemaakt en ben ik weggegaan naar kapper Leerling. Jaren heeft Goos nog op het Hop gewoond tot de nieuwbouw kwam. Hij is weggegaan en heeft nooit meer een zaak gehad op het Hop.
Ik vond Goos een prima man, niet te beroerd om te werken. Als hij het erg krap had, ging hij nog wel eens een dag kippen slachten, daar kan ik wel respect voor hebben. Het was wel een gemis op het Vissershop. Helaas is Goos niet meer, hij kijkt nu op ons neer.
Foto: Fuut. Met dank aan Martin Nooy, Vogelbeschermingswacht.
Foto: Fuut. Met dank aan Martin Nooy, Vogelbeschermingswacht.
Door Siem Meijn
Ik ben niet zo ver van het Twiske geboren, om precies te zijn maar 80 meter er vandaan. In het huis van Claes Compaen. Dus wie weet dwaalde zijn geest daar toen rond en heb ik een beetje van hem meegekregen, het zeerovergedoe! Dit is me wel eens verweten.
Voor mij was het Twiske de Rimboe, want zo noemden wij het: de Rimboe. Aan de linkerzijde als je er in kwam, was het namelijk helemaal verwilderd. En rechts veel grasland. Het was ook een mooie plek om elkaar, als je verkering had, beter te leren kennen. Niemand kon je zien. Maar goed dáár zal ik nu niet verder op doorgaan.
De naam Twiske is afgeleid van de naam van het riviertje het Twiscke. Dit riviertje liep van Wormer door Oostzaan richting Landsmeer en dan naar de Overtoom aan de Oostzanerdijk, naast het sluisje daar. En het Twiscke lag ongeveer 150 meter van Den Ilp richting Oostzaan. Er was een waterrijk veengebied langs het riviertje.
U kunt dus wel nagaan hoe groot het veenweidegebied toen was. De akkertjes van toen hadden ook namen: Henland, Vijver, Breedje, de Rimpel, het Hamerland en daar staan en zitten we nu op.
Aan alles komt een eind, zo ook aan dat veengebied. Het werd droger, men kon er niet meer met de jol komen. De sloten kwamen vol bagger te zitten. Er werd niet meer gebaggerd. Het hooi dat ervan af kwam was niet best. Je had er eigenlijk niets meer aan.
In 1865 en 1873 waren er al plannen om het gebeid in te polderen. Een polder die lag op het grondgebied van Oostzaan, Purmerland en Den Ilp. Door omstandigheden zijn deze inpolderingen nooit uitgevoerd. Veel van de landerijen waren ongeschikt voor grasland zodat het riet de overhand nam. Men verdiende in dit gebied zijn brood met veeteelt, visvangst en riet snijden. De heren kwamen er echter niet uit. De plannen verdwenen in de bureaulade. In 1915 kwam het droogleggen van de polder weer ter sprake en kwamen er nieuwe plannen. De gemeente Oostzaan keurde het plan goed. Men had zelfs een schets gemaakt (geen houtskoolschets).
Daarna kregen de grondeigenaren een brief waarin werd gevraagd hun water en land te verkopen. Dit gebeurde in een voorgedrukte brief. Ik citeer: „In verband met uw daartoe aan gerichtverzoek verklaart de ondergetekende de hem in eigendom behorende gronden, gelegen binnen in de polder complex aan het Syndicaat „De Twiske” tot en met 15 september 1918 in het recht van koop te willen afstaan tegen den prijs door de daartoe benoemde deskundigen te bepalen. Deze toezegging heeft uitsluitend ten doel het inpolderen.”
De volgende eigenaren stuurden de brief getekend terug:
C. Schuitenmaker Hz., A.de Ridder, J. Bindt Wzn., voorzitter en J. Veen secretaris. Wed. P. Wals en nog veel meer namen. Op de brieven werden allerlei opmerkingen geplaatst, zoals ‚Toegestaan, mits geen rente verlies’. ‚Bereid voor de prijs van 3 gulden per roede af te staan.’ ‚Onder voorwaarde dat geen kapitaalderving plaats heeft.’ en ‚Voor een minimum van 225 gulden.’
Zo schreef Albert Heijn ook een brief terug, op 27 december 1915 vanuit Zaandam. „Mijne heren, in antwoord op uw circulaire, welke ik vorige week ontving deel ik u mee dat ik niet op voorstel kan ingaan om de reden dat ik niet van de eventuele door u aangewezen deskundigen afhankelijk wil zijn. Niet tegen staande juich ik toch de plannen toe. En ben dan ook gaarne geneigd, indien het zover komt, het land door u bedoeld tot billijken (rechtvaardige prijs) aan u af te staan.
Hoogachtend, A. Heijn.
Ook deze plannen werden weer uitgesteld. Oorzaak hiervoor was de watersnood van 1916. Op 13 januari 1916 stond er een orkaan met windkracht 12, waardoor op verschillende plaatsen de Waterlandsedijk doorbrak. Het water stroomde op 16 januari tegen het Luijendijkje aan. Dit dijkje hield het slechts een paar dagen uit, maar brak ook door. Opnieuw dus uitstel voor de plannen.
Het werd zelfs een erg lang uitstel. Pas is 1937 werden er weer plannen gemaakt om het Twiske droog te leggen en te ontginnen. Het was 14 juli dat er in het Provinciaal Nieuws– en Advertentieblad De Waterlander gewezen werd op mysterieuze gedragingen van landmeters op het veld tussen Landsmeer, Den Ilp en Oostzaan. Dat daar heren liepen in witte pakken. Op 26 november 1940 werden de plannen goedgekeurd. Maar Gedeputeerde Staten kwam aan het woord bij de beantwoording van allerlei vragen van de statenleden. Daarbij werd gesteld dat de ligging van het werkverschaffingsobject nabij de stad de doorslag moest geven. De mensen keren des avonds naar huis en zijn spoedig bij moeder de vrouw. Daarom, mijne heren, kost dit object 7 miljoen gulden en ligt de gedeputeerde na aan het hart. Hij ging verder. Ik heb me er het apenzuur voor gewerkt en wij hebben het gekregen. Het kostte de Provincie uiteindelijk slechts 585.000 gulden. De gedeputeerde vervolgde zijn rede met de legendarische woorden: „Ik heb gedacht, als er ergens een kreet van dankbaarheid zou moeten opgaan, dan zou dat in Amsterdam of Zaandam moeten zijn. Duizenden werklieden aan het werk. Vlak in de buurt, per fiets of lopend te bereiken. Maar niets, mijne heren, helemaal niets. Eind jaren 30 waren er veel werklozen in de Zaanstreek en het werkverschaffingsproject kwam dan ook goed uit. In 1941 werd land onteigend en kon er begonnen worden met het werk.
Een baggermachine en ander materiaal werden in 1940 via het Noordhollandskanaal via Den Ilp naar de Kerkebreek in Landsmeer gebracht, daar is men ook begonnen met de dijk van het Twiske.
Mensen werden te werk geteld, zin of geen zin, werken moest je. De Heren bleven gewoon in hun stoel zitten, maar de gewone mensen moesten het werk doen. Iedere dag, drie jaar lang, naar het Twiske lopen of fietsen. Weer of geen weer. Alleen met de strenge vorst mochten ze thuis blijven. Deze begon op 5 januari 1942; in volle hevigheid barste deze los. 18 tot 20 graden vorst, de sneeuw tot de dakgoot, het duurde tot maart. Het stond zelfs in de krant dat men weer begonnen was met het werk. HET GELUID VAN DE ARBEID KLINKT WEER OVER HET TWISKE GEBIED. De mensen hebben van ‚s morgens vroeg tot ‚s avonds laat gewerkt, ze hebben ontberingen meegemaakt. Met hun klompen of laarzen of schoenen in de bagger en prut gestaan. Met een schep een kruiwagen met een houten wieltje vullen, en over een loopplank je lading verder lossen.
In 1943 was de dijk af. Alles ging weer weg. De rails en werkschuren bepaalden toen het beeld van het Twiske. Toen werden de werknemers met bussen gebracht. Uit die tijd stamt de Polderweg.
Het zuidelijk deel van het Twiske was bedoeld voor de tuinbouw. Het veen werd daarbij vermengd met zand ter verbetering van de grond. Men dacht zo een geweldig stukje tuinbouw te kunnen realiseren. Maar helaas er heeft zich in die tijd maar één tuinder gemeld. Deze man heeft er niet lang gezeten omdat de grond van het Twiske te zout was. In het Twiske is namelijk een flinke zoute kwel. Zo komt er per jaar 3832 kg chloride (1 kg chloride keukenzout) per hectare per jaar de polder in. En dat is nog al wat als je daar een tuinderij wil beginnen.
Er werd in die tijd niet veel mee gedaan. De boeren uit Den Ilp en Oostzaan konden het huren voor hooiland of hun koeien hier laten grazen. Nu was het aan de linker kant van Oostzaan uit in het Twiske ruig gebied, en aan de rechter kant grasland.
In 1962 werd het gebruikt voor zandwinning voor rijkswegen.
Pas in 1972 waren er plannen voor een recreatieve bestemming.
Zoals het nu is.
Aangeleverde foto’s van de Oudheidskamer Oostzaan
Door Siem Meijn
Ik ben niet zo ver van het Twiske geboren, om precies te zijn maar 80 meter er vandaan. In het huis van Claes Compaen. Dus wie weet dwaalde zijn geest daar toen rond en heb ik een beetje van hem meegekregen, het zeerovergedoe! Dit is me wel eens verweten.
Voor mij was het Twiske de Rimboe, want zo noemden wij het: de Rimboe. Aan de linkerzijde als je er in kwam, was het namelijk helemaal verwilderd. En rechts veel grasland. Het was ook een mooie plek om elkaar, als je verkering had, beter te leren kennen. Niemand kon je zien. Maar goed dáár zal ik nu niet verder op doorgaan.
De naam Twiske is afgeleid van de naam van het riviertje het Twiscke. Dit riviertje liep van Wormer door Oostzaan richting Landsmeer en dan naar de Overtoom aan de Oostzanerdijk, naast het sluisje daar. En het Twiscke lag ongeveer 150 meter van Den Ilp richting Oostzaan. Er was een waterrijk veengebied langs het riviertje.
U kunt dus wel nagaan hoe groot het veenweidegebied toen was. De akkertjes van toen hadden ook namen: Henland, Vijver, Breedje, de Rimpel, het Hamerland en daar staan en zitten we nu op.
Aan alles komt een eind, zo ook aan dat veengebied. Het werd droger, men kon er niet meer met de jol komen. De sloten kwamen vol bagger te zitten. Er werd niet meer gebaggerd. Het hooi dat ervan af kwam was niet best. Je had er eigenlijk niets meer aan.
In 1865 en 1873 waren er al plannen om het gebeid in te polderen. Een polder die lag op het grondgebied van Oostzaan, Purmerland en Den Ilp. Door omstandigheden zijn deze inpolderingen nooit uitgevoerd. Veel van de landerijen waren ongeschikt voor grasland zodat het riet de overhand nam. Men verdiende in dit gebied zijn brood met veeteelt, visvangst en riet snijden. De heren kwamen er echter niet uit. De plannen verdwenen in de bureaulade. In 1915 kwam het droogleggen van de polder weer ter sprake en kwamen er nieuwe plannen. De gemeente Oostzaan keurde het plan goed. Men had zelfs een schets gemaakt (geen houtskoolschets).
Daarna kregen de grondeigenaren een brief waarin werd gevraagd hun water en land te verkopen. Dit gebeurde in een voorgedrukte brief. Ik citeer: „In verband met uw daartoe aan gerichtverzoek verklaart de ondergetekende de hem in eigendom behorende gronden, gelegen binnen in de polder complex aan het Syndicaat „De Twiske” tot en met 15 september 1918 in het recht van koop te willen afstaan tegen den prijs door de daartoe benoemde deskundigen te bepalen. Deze toezegging heeft uitsluitend ten doel het inpolderen.”
De volgende eigenaren stuurden de brief getekend terug:
C. Schuitenmaker Hz., A.de Ridder, J. Bindt Wzn., voorzitter en J. Veen secretaris. Wed. P. Wals en nog veel meer namen. Op de brieven werden allerlei opmerkingen geplaatst, zoals ‚Toegestaan, mits geen rente verlies’. ‚Bereid voor de prijs van 3 gulden per roede af te staan.’ ‚Onder voorwaarde dat geen kapitaalderving plaats heeft.’ en ‚Voor een minimum van 225 gulden.’
Zo schreef Albert Heijn ook een brief terug, op 27 december 1915 vanuit Zaandam. „Mijne heren, in antwoord op uw circulaire, welke ik vorige week ontving deel ik u mee dat ik niet op voorstel kan ingaan om de reden dat ik niet van de eventuele door u aangewezen deskundigen afhankelijk wil zijn. Niet tegen staande juich ik toch de plannen toe. En ben dan ook gaarne geneigd, indien het zover komt, het land door u bedoeld tot billijken (rechtvaardige prijs) aan u af te staan.
Hoogachtend, A. Heijn.
Ook deze plannen werden weer uitgesteld. Oorzaak hiervoor was de watersnood van 1916. Op 13 januari 1916 stond er een orkaan met windkracht 12, waardoor op verschillende plaatsen de Waterlandsedijk doorbrak. Het water stroomde op 16 januari tegen het Luijendijkje aan. Dit dijkje hield het slechts een paar dagen uit, maar brak ook door. Opnieuw dus uitstel voor de plannen.
Het werd zelfs een erg lang uitstel. Pas is 1937 werden er weer plannen gemaakt om het Twiske droog te leggen en te ontginnen. Het was 14 juli dat er in het Provinciaal Nieuws– en Advertentieblad De Waterlander gewezen werd op mysterieuze gedragingen van landmeters op het veld tussen Landsmeer, Den Ilp en Oostzaan. Dat daar heren liepen in witte pakken. Op 26 november 1940 werden de plannen goedgekeurd. Maar Gedeputeerde Staten kwam aan het woord bij de beantwoording van allerlei vragen van de statenleden. Daarbij werd gesteld dat de ligging van het werkverschaffingsobject nabij de stad de doorslag moest geven. De mensen keren des avonds naar huis en zijn spoedig bij moeder de vrouw. Daarom, mijne heren, kost dit object 7 miljoen gulden en ligt de gedeputeerde na aan het hart. Hij ging verder. Ik heb me er het apenzuur voor gewerkt en wij hebben het gekregen. Het kostte de Provincie uiteindelijk slechts 585.000 gulden. De gedeputeerde vervolgde zijn rede met de legendarische woorden: „Ik heb gedacht, als er ergens een kreet van dankbaarheid zou moeten opgaan, dan zou dat in Amsterdam of Zaandam moeten zijn. Duizenden werklieden aan het werk. Vlak in de buurt, per fiets of lopend te bereiken. Maar niets, mijne heren, helemaal niets. Eind jaren 30 waren er veel werklozen in de Zaanstreek en het werkverschaffingsproject kwam dan ook goed uit. In 1941 werd land onteigend en kon er begonnen worden met het werk.
Een baggermachine en ander materiaal werden in 1940 via het Noordhollandskanaal via Den Ilp naar de Kerkebreek in Landsmeer gebracht, daar is men ook begonnen met de dijk van het Twiske.
Mensen werden te werk geteld, zin of geen zin, werken moest je. De Heren bleven gewoon in hun stoel zitten, maar de gewone mensen moesten het werk doen. Iedere dag, drie jaar lang, naar het Twiske lopen of fietsen. Weer of geen weer. Alleen met de strenge vorst mochten ze thuis blijven. Deze begon op 5 januari 1942; in volle hevigheid barste deze los. 18 tot 20 graden vorst, de sneeuw tot de dakgoot, het duurde tot maart. Het stond zelfs in de krant dat men weer begonnen was met het werk. HET GELUID VAN DE ARBEID KLINKT WEER OVER HET TWISKE GEBIED. De mensen hebben van ‚s morgens vroeg tot ‚s avonds laat gewerkt, ze hebben ontberingen meegemaakt. Met hun klompen of laarzen of schoenen in de bagger en prut gestaan. Met een schep een kruiwagen met een houten wieltje vullen, en over een loopplank je lading verder lossen.
In 1943 was de dijk af. Alles ging weer weg. De rails en werkschuren bepaalden toen het beeld van het Twiske. Toen werden de werknemers met bussen gebracht. Uit die tijd stamt de Polderweg.
Het zuidelijk deel van het Twiske was bedoeld voor de tuinbouw. Het veen werd daarbij vermengd met zand ter verbetering van de grond. Men dacht zo een geweldig stukje tuinbouw te kunnen realiseren. Maar helaas er heeft zich in die tijd maar één tuinder gemeld. Deze man heeft er niet lang gezeten omdat de grond van het Twiske te zout was. In het Twiske is namelijk een flinke zoute kwel. Zo komt er per jaar 3832 kg chloride (1 kg chloride keukenzout) per hectare per jaar de polder in. En dat is nog al wat als je daar een tuinderij wil beginnen.
Er werd in die tijd niet veel mee gedaan. De boeren uit Den Ilp en Oostzaan konden het huren voor hooiland of hun koeien hier laten grazen. Nu was het aan de linker kant van Oostzaan uit in het Twiske ruig gebied, en aan de rechter kant grasland.
In 1962 werd het gebruikt voor zandwinning voor rijkswegen.
Pas in 1972 waren er plannen voor een recreatieve bestemming.
Zoals het nu is.
Aangeleverde foto’s van de Oudheidskamer Oostzaan
Van onze redactie, Ruud Meijns
Het begon allemaal rond 1981/82, toen we hoorden dat Kok ging uitbreiden. Het was nog geen vereniging, we zijn begonnen met een commissie.
Kolenboer Kok zat al heel lang op de Bleekersstraat en naast kolen deed hij benzine, dieselolie en op een gegeven moment kwam er gas. En voor alles was een vergunning van de gemeente. Ze hadden een losplek in een oude garage en er kwam een joekel van een vrachtwagen, 40 ton, om te lossen. Maar ze hadden daar een brandje gehad, 4 regeltjes in de krant en dat gevalletje zijn we gaan uitzoeken. Viel allemaal wel mee vond men, maar het was wel in een woonwijk, vlak bij een school met een paar honderd kinderen.
Met begeleiding van het buurthuis hebben we een commissie opgericht. We kwamen er ook achter dat er bij Kok een gastank stond van 8000 liter op houten schragen, met goedkeuring van de gemeente. We zijn gaan onderzoeken wat de gevolgen waren geweest als dat ‘brandje’ zich had uitgebreid. We zochten contact met TNO, maar die moesten we betalen en geld hadden we niet. Die verwezen ons naar de Technische Universiteit van Delft want die gebruikten dezelfde methodes voor onderzoek. Foto: Firma Kok Bleekersstraat.
Dat onderzoek van die studenten uit Delft naar de gevolgen van een brandje in de nabijheid van zo’n tankwagen gaf als resultaat dat een groot deel van het Vissershop zou worden weggevaagd. Er zou uit een explosie een vuurbal ontstaan die zelfs de Zaan zou oversteken. Ook de Zuiddijk en de Vijfhoek zouden pijn lijden. Toen we de resultaten bij de gemeente aanbrachten, kon men er niets mee doen omdat wij, als commissie, geen rechtspersoon waren. Daarop hebben we in 1984 een bewonersvereniging Bleekersstraat – Zuiddijk opgericht. Kosten voor eigen rekening.
Als vereniging, samen met de commissie, zijn we bij wethouder Nieuwenhuijse geweest en hebben hem een Zwartboek overhandigd waar hij om gevraagd had; hij wilde bewijzen hebben. Daarmee kon hij naar de provincie. Ik moet eerlijk zeggen dat hij toen snel actie heeft ondernomen wat er uiteindelijk in geresulteerd heeft dat de firma Kok uit de buurt verplaatst werd naar de Thorbeckeweg. Nieuwenhuijse heeft z’n woord gehouden en we hebben hem daarvoor nog bedankt.
Toen kwam er weer rust in de straat en een tijdje gebeurde er niet veel, maar je heft de vereniging niet op natuurlijk. We hadden overal leden zitten, van de Conradstraat tot aan de sluis. Later werd het riool in de buurt vervangen en toen wisten we als groep wel wat meer, kenden mensen bij de gemeente enz. Daar hebben we vanuit de buurt een oogje op gehouden.
Primus Ouwelfabriek
Ook de Primus wilde uitbreiden. Dat kan natuurlijk, ze zaten er al heel lang, maar als wij, als bewoners, er maar geen last van hebben of krijgen. Nou daar hebben we veel ellende mee gehad. Op een gegeven moment wilde de aannemer ons niet meer bij de vergadering hebben. We waren inmiddels zo slim geworden; we wisten gewoon veel. Er moesten opnames gemaakt worden van de woningen voordat er gebouwd ging worden. Dat wilden ze niet. Nou dan wordt er ook niet gebouwd. Wij naar wethouder Horselenberg, goed om mee te praten, maar zaken doen; nee, dat was niks.
Want als je een vergunning voor bouwen geeft moet je toch weten hoe je gaat heien en wat voor soort heistelling ervoor nodig is. Het bleek een stelling van 80 ton te zijn. Bij Bouw– en Woningtoezicht hadden ze geen idee dat zo’n grote nodig zou zijn. Die kraan heeft de hele waterleiding vernaggeld, er is nog een auto in een gat in de straat gezakt omdat al het zand was weggespoeld.
We zijn twee keer naar de Raad van State geweest, maar ze kregen toestemming. Toen we de tekeningen ter inzage kregen bleek er een hele grote fout in te staan. De hoogte was, zeg maar 6 mtr. Maar als je alle aparte stukken optelde kwam je op 7 mtr. Hoofd van Bouw en Woningtoezicht had dat niet gezien, maar wel een stagiair, die ons tipte. Weer om de tafel en ja dat klopte dus niet. Gevolg was dat de stagiair z’n plekje kwijt raakte en het hoofd van de dienst een dame boven zich kreeg.
En toen kwam de Hinderwetvergunning en daar hadden ze nog geen toestemming voor. Het ging om het feit dat ze ’s avonds en ’s nachts ook werkten bij de Primus, maar dat de decibellen overlast niet klopten. Ze mochten in de avond en nacht niet meer dan 45 decibel geluid produceren, maar nadat er was gemeten bleek het 50 of 56 te zijn. Ik denk dat het toen ook bij de Primus begon te dagen en uiteindelijk is het bedrijf vertrokken naar Oostzaan.
Dat wij een vereniging waren, met alles erop en aan, was in ons voordeel. Je had een rechtsgrond en je leerde veel, vooral vergaderen. Maar je staat heel sterk, veel sterker dan als commissie. Ik heb van mijn goede vriend Herman Post leren vergaderen. Ik zag op tegen al die mensen, maar hij zei, “die mensen moeten ook hun geld verdienen, net als jij”. Dus ik heb het geleerd. Tenslotte stond ik voor de Raad van State en het maakte me daar niets uit wie er zat.
Nieuwbouw
Maar dat bouwen bij de Bleekersstraat wordt m’n laatste klus. Ze hebben gevraagd of ik het nog wil doen. Maar ik woon er niet meer dus dit is echt m’n laatste klus voor de vereniging.
Er is al een keer een plan geweest voor nieuwbouw aan de Bleekersstraat. Nou dat was helemaal te gek. Ze wilden tot 9 meter hoog gaan bouwen. 61 woningen, maar wat ga je met al die auto’s doen? Aan het water hadden ze bedacht dat er woningen kwamen van 14 meter hoog met een botenhok onder het huis. Hoe kan je het bedenken. En toen kwam nog het milieuprobleem. Als je daar een ja-knikker neerzet heb je twee jaar olie. Op het stukje tussen 30 en 32 heeft een containerbedrijf gezeten en ik denk dat ze daar aardig wat gestort hebben. Alles was al klaar, maar tenslotte is er niet gebouwd.
Ik ben voor dat nieuwe plan hoor, ze maken leuke huisjes, maar dan zetten ze er zo’n konijnenhok bij. Volgens de bouwer moest het lijken op de oude fabrieken langs de Zaan, nou voor mij is het gewoon een konijnenhok. Maar we moeten ook nog maar zien hoe dat gaat met die vervuiling. We hebben daarover als vereniging brieven naar de bouwer gestuurd. Als ze die rommel op gaan ruimen en het water weghalen, dan komen alle heipalen droog te staan. Dat wordt nog een probleem.
Buurthuis
Als zo’n wijk, in 1988 wordt vernieuwd krijg je natuurlijk te maken met de aangrenzende delen zoals van de Zuiddijk. Sommige van die erfjes waren slecht onderhouden en dat werd door de nieuwbouw zichtbaar en daar werd over geklaagd. Bouwsels die op instorten stonden. Toen de zaak werd opgemeten dacht iedereen dat de bewoners van de Zuiddijk wel stiekem wat grond hadden gestolen, maar bij niemand was dat het geval. Vroeger liep daar een sloot en die erflijn liep soms wat raar, maar niemand had iets onwettigs gedaan.
Die vernieuwing van het Vissershop is fantastisch gedaan. Ik vind het nog steeds jammer dat ze de Notenlaan niet hebben laten staan en hebben gerenoveerd. Prachtige Amsterdamse schoolgevel. Vanaf de Zaan was dat een prachtig gezicht.
Het is alleen jammer dat er geen buurthuis op het Visserhop is. Ik ben er van overtuigd dat als Bleekersstraat, Vissershop en Zuiddijk een eigen onderkomen zou hebben, dat je de buurt weer helemaal bij elkaar kan trekken. De mensen worden alleen maar ouder en je kunt daar allerlei diensten voor de mensen in onder brengen. De mensen die hier wonen gingen nooit naar het wijkkantoortje op de Zuiddijk, ze gingen ook niet naar De Exter want dan moest je de dijk over. Als er een buurthuis is kan je voor iedere leeftijd in je wijk wat organiseren, dat vind ik belangrijk. Dat is nog een grote wens.
Foto’s: Gemeentarchief Zaanstad, S. Meijn, R. Meijns
Van onze redactie, Ruud Meijns
Het begon allemaal rond 1981/82, toen we hoorden dat Kok ging uitbreiden. Het was nog geen vereniging, we zijn begonnen met een commissie.
Kolenboer Kok zat al heel lang op de Bleekersstraat en naast kolen deed hij benzine, dieselolie en op een gegeven moment kwam er gas. En voor alles was een vergunning van de gemeente. Ze hadden een losplek in een oude garage en er kwam een joekel van een vrachtwagen, 40 ton, om te lossen. Maar ze hadden daar een brandje gehad, 4 regeltjes in de krant en dat gevalletje zijn we gaan uitzoeken. Viel allemaal wel mee vond men, maar het was wel in een woonwijk, vlak bij een school met een paar honderd kinderen.
Met begeleiding van het buurthuis hebben we een commissie opgericht. We kwamen er ook achter dat er bij Kok een gastank stond van 8000 liter op houten schragen, met goedkeuring van de gemeente. We zijn gaan onderzoeken wat de gevolgen waren geweest als dat ‘brandje’ zich had uitgebreid. We zochten contact met TNO, maar die moesten we betalen en geld hadden we niet. Die verwezen ons naar de Technische Universiteit van Delft want die gebruikten dezelfde methodes voor onderzoek. Foto: Firma Kok Bleekersstraat.
Dat onderzoek van die studenten uit Delft naar de gevolgen van een brandje in de nabijheid van zo’n tankwagen gaf als resultaat dat een groot deel van het Vissershop zou worden weggevaagd. Er zou uit een explosie een vuurbal ontstaan die zelfs de Zaan zou oversteken. Ook de Zuiddijk en de Vijfhoek zouden pijn lijden. Toen we de resultaten bij de gemeente aanbrachten, kon men er niets mee doen omdat wij, als commissie, geen rechtspersoon waren. Daarop hebben we in 1984 een bewonersvereniging Bleekersstraat – Zuiddijk opgericht. Kosten voor eigen rekening.
Als vereniging, samen met de commissie, zijn we bij wethouder Nieuwenhuijse geweest en hebben hem een Zwartboek overhandigd waar hij om gevraagd had; hij wilde bewijzen hebben. Daarmee kon hij naar de provincie. Ik moet eerlijk zeggen dat hij toen snel actie heeft ondernomen wat er uiteindelijk in geresulteerd heeft dat de firma Kok uit de buurt verplaatst werd naar de Thorbeckeweg. Nieuwenhuijse heeft z’n woord gehouden en we hebben hem daarvoor nog bedankt.
Toen kwam er weer rust in de straat en een tijdje gebeurde er niet veel, maar je heft de vereniging niet op natuurlijk. We hadden overal leden zitten, van de Conradstraat tot aan de sluis. Later werd het riool in de buurt vervangen en toen wisten we als groep wel wat meer, kenden mensen bij de gemeente enz. Daar hebben we vanuit de buurt een oogje op gehouden.
Primus Ouwelfabriek
Ook de Primus wilde uitbreiden. Dat kan natuurlijk, ze zaten er al heel lang, maar als wij, als bewoners, er maar geen last van hebben of krijgen. Nou daar hebben we veel ellende mee gehad. Op een gegeven moment wilde de aannemer ons niet meer bij de vergadering hebben. We waren inmiddels zo slim geworden; we wisten gewoon veel. Er moesten opnames gemaakt worden van de woningen voordat er gebouwd ging worden. Dat wilden ze niet. Nou dan wordt er ook niet gebouwd. Wij naar wethouder Horselenberg, goed om mee te praten, maar zaken doen; nee, dat was niks.
Want als je een vergunning voor bouwen geeft moet je toch weten hoe je gaat heien en wat voor soort heistelling ervoor nodig is. Het bleek een stelling van 80 ton te zijn. Bij Bouw– en Woningtoezicht hadden ze geen idee dat zo’n grote nodig zou zijn. Die kraan heeft de hele waterleiding vernaggeld, er is nog een auto in een gat in de straat gezakt omdat al het zand was weggespoeld.
We zijn twee keer naar de Raad van State geweest, maar ze kregen toestemming. Toen we de tekeningen ter inzage kregen bleek er een hele grote fout in te staan. De hoogte was, zeg maar 6 mtr. Maar als je alle aparte stukken optelde kwam je op 7 mtr. Hoofd van Bouw en Woningtoezicht had dat niet gezien, maar wel een stagiair, die ons tipte. Weer om de tafel en ja dat klopte dus niet. Gevolg was dat de stagiair z’n plekje kwijt raakte en het hoofd van de dienst een dame boven zich kreeg.
En toen kwam de Hinderwetvergunning en daar hadden ze nog geen toestemming voor. Het ging om het feit dat ze ’s avonds en ’s nachts ook werkten bij de Primus, maar dat de decibellen overlast niet klopten. Ze mochten in de avond en nacht niet meer dan 45 decibel geluid produceren, maar nadat er was gemeten bleek het 50 of 56 te zijn. Ik denk dat het toen ook bij de Primus begon te dagen en uiteindelijk is het bedrijf vertrokken naar Oostzaan.
Dat wij een vereniging waren, met alles erop en aan, was in ons voordeel. Je had een rechtsgrond en je leerde veel, vooral vergaderen. Maar je staat heel sterk, veel sterker dan als commissie. Ik heb van mijn goede vriend Herman Post leren vergaderen. Ik zag op tegen al die mensen, maar hij zei, “die mensen moeten ook hun geld verdienen, net als jij”. Dus ik heb het geleerd. Tenslotte stond ik voor de Raad van State en het maakte me daar niets uit wie er zat.
Nieuwbouw
Maar dat bouwen bij de Bleekersstraat wordt m’n laatste klus. Ze hebben gevraagd of ik het nog wil doen. Maar ik woon er niet meer dus dit is echt m’n laatste klus voor de vereniging.
Er is al een keer een plan geweest voor nieuwbouw aan de Bleekersstraat. Nou dat was helemaal te gek. Ze wilden tot 9 meter hoog gaan bouwen. 61 woningen, maar wat ga je met al die auto’s doen? Aan het water hadden ze bedacht dat er woningen kwamen van 14 meter hoog met een botenhok onder het huis. Hoe kan je het bedenken. En toen kwam nog het milieuprobleem. Als je daar een ja-knikker neerzet heb je twee jaar olie. Op het stukje tussen 30 en 32 heeft een containerbedrijf gezeten en ik denk dat ze daar aardig wat gestort hebben. Alles was al klaar, maar tenslotte is er niet gebouwd.
Ik ben voor dat nieuwe plan hoor, ze maken leuke huisjes, maar dan zetten ze er zo’n konijnenhok bij. Volgens de bouwer moest het lijken op de oude fabrieken langs de Zaan, nou voor mij is het gewoon een konijnenhok. Maar we moeten ook nog maar zien hoe dat gaat met die vervuiling. We hebben daarover als vereniging brieven naar de bouwer gestuurd. Als ze die rommel op gaan ruimen en het water weghalen, dan komen alle heipalen droog te staan. Dat wordt nog een probleem.
Buurthuis
Als zo’n wijk, in 1988 wordt vernieuwd krijg je natuurlijk te maken met de aangrenzende delen zoals van de Zuiddijk. Sommige van die erfjes waren slecht onderhouden en dat werd door de nieuwbouw zichtbaar en daar werd over geklaagd. Bouwsels die op instorten stonden. Toen de zaak werd opgemeten dacht iedereen dat de bewoners van de Zuiddijk wel stiekem wat grond hadden gestolen, maar bij niemand was dat het geval. Vroeger liep daar een sloot en die erflijn liep soms wat raar, maar niemand had iets onwettigs gedaan.
Die vernieuwing van het Vissershop is fantastisch gedaan. Ik vind het nog steeds jammer dat ze de Notenlaan niet hebben laten staan en hebben gerenoveerd. Prachtige Amsterdamse schoolgevel. Vanaf de Zaan was dat een prachtig gezicht.
Het is alleen jammer dat er geen buurthuis op het Visserhop is. Ik ben er van overtuigd dat als Bleekersstraat, Vissershop en Zuiddijk een eigen onderkomen zou hebben, dat je de buurt weer helemaal bij elkaar kan trekken. De mensen worden alleen maar ouder en je kunt daar allerlei diensten voor de mensen in onder brengen. De mensen die hier wonen gingen nooit naar het wijkkantoortje op de Zuiddijk, ze gingen ook niet naar De Exter want dan moest je de dijk over. Als er een buurthuis is kan je voor iedere leeftijd in je wijk wat organiseren, dat vind ik belangrijk. Dat is nog een grote wens.
Foto’s: Gemeentarchief Zaanstad, S. Meijn, R. Meijns
Van onze redactie, Ruud Meijns
Ik ben op 14 september 1946 in het huis Noordeinde C9, in Oostzaan, geboren. Men zegt dat dit het huis van Claes Compaen is geweest. Maar het is niet waar. Compaen is vóór 1700 gestorven en dat huis is gebouwd in 1708. Het huis staat er nog steeds. Mijn neef woont er nou. Tot m’n zesde heb ik daar gewoond, geweldig. Ik woonde tegenover de melkfabriek.
Daarna ben ik naar de Stationsstraat gegaan, voor een Oostzaner is dat de Spoorstraat. Daar heb ik tot m’n elfde gewoond en daarna naar de Dr. Boomstraat en op m’n 24e ben ik naar Zaandam gegaan. Meteen in de Bleekersstraat en daar heb ik 45 jaar vertoefd en 45 jaar verbouwd.
Toen ik net op de Bleekersstraat kwam wonen vertelde Reitmaier, van de winkel, hoeveel nerinkjes er indertijd op de Zuiddijk tussen de Conradstraat en het Sluisje zaten, bijna 40 stuks. Hij noemde ze allemaal op, geweldig. Hij heeft ook nog in de bewonerscommissie gezeten, aardige man.
Er stonden twee oude houten huisjes op de Bleekersstraat en dat was de aanleiding voor ons om publiciteit te zoeken, want ze zouden worden gesloopt. Het was bijzonder want die huisjes waren monumenten, dat hebben we ook, op schrift, gevonden bij de Stichting Belvedere. Maar de vorige eigenaar dhr. Göbel heeft er voor gezorgd, via processen, dat het geen monumenten meer werden. Maar dat wisten we niet, wij dachten nog steeds dat het monumenten waren. Voor mij zijn het nog steeds monumenten maar ze worden wel gesloopt. Er komt wel wat moois voor terug maar dat zijn geen monumenten meer.
Die huisjes hoorden vroeger bij de scheepswerf van Berghouwer. Mijn opa had, met zijn vader, een puf– of mestbedrijf. Puf is visafval of kleine visjes. Dat was in de jaren twintig. Dan ging hij naar IJmuiden, Volendam enz. en bij terugkomst moest hij door de sluis van het Hanenpad. Hij heeft z’n boot één keer laten knippen en scheren bij Berghouwer. Ik heb nog een foto van de pufboot. (zie hieronder)
Toen ik op de Bleekersstraat woonde en mijn opa nog leefde kwam hij langs en dan vertelde hij me hoe hij door die bocht van de Zaan naar de sluis ging. Die is zo rond omdat een boot geen hoek van 90 graden kan maken. Hij vertelde dat hij dan voor de sluis kwam te liggen en dan moest hij havengeld betalen:15 cent. Dat was heel wat hoor in die tijd. Dus hij zorgde er dan voor dat zijn lijntje aan de kant van het Hoogheemraadschap zat, dan hoefde hij niks te betalen. Door de sluis voer hij door de Hanenpadsloot, stukje links en rechts en door de Roemersloot naar huis. Met zo’n hele trip was hij twee dagen onderweg, met een uurtje of vier slaap. Vroeger was niet altijd beter. Ik denk dat mijn opa en zijn vader, mijn overgrootvader, die ik ook nog heb gekend, wat betreft welstand, niet veel van elkaar verschilden.
EendenboerIn Oostzaan waren ontzettend veel eendenboeren, het wemelde ervan. Mijn opa had ze ook.’s Winters, als er een strenge winter was, en ik mee mocht, of beter moest helpen, ik was 8 of 9 jaar, en ze hielden twee gulden en vijftig cent over voor een hele week werken. Gezellig hoor zo’n hobby, eenden en kippen. Hij was ook stoker bij de melkfabriek De Schafte anders had hij dat nooit kunnen doen. Dan verkochten ze de eieren particulier en kregen ze er wat meer voor, maar je moest er echt veel voor doen. Ik was 9 toen ik al eenden liep te voeren.
Foto melkfabriek Schaft: Oudheidskamer Oostzaan
Die kippen en eenden leggen wel eieren en die eieren gingen naar Luke, de eierboer. Ze werden op woensdag opgehaald en vrijdags kreeg je zo’n bruin loonzakje met het eierengeld. Dan wezen de mensen je na met ‘kijk daar gaat ie weer met ze eierengeld’. Ze vergaten één ding, dat die beesten ook gevoerd moesten worden, hij had ook gas en licht nodig, hij had ook puf nodig als voer, ook stro en dat zagen de mensen niet. 100% afgunst.
En in de winter moest hij ook stro hebben. Ik zit thuis, in de Spoorstraat, ik was dertien en ’s avonds om 8 uur staat m’n oom voor het raam, kom op!! eenden strooien. Dan had hij tien balen stro kunnen kopen en die werden dan gebracht en dan kon je ’s avonds nog een keer eenden strooien. In de winter hoor, en stervens koud.
Over die tijd met m’n opa heb ik alles opgeschreven, denk wel 150 verhaaltjes. Dat wordt met enige regelmaat gepubliceerd in De Jol, het blad van de Oudheidskamer in Oostzaan. Ik ben vrijwilliger bij de Oudheidskamer Oostzaan. Ik doe bijv. vitrines met allerlei spulletjes in verzorgingshuizen, samen met de textieldeskundige. Toen ik daar bij kwam vroegen ze me of ik wat wist over Oostzaan of ik wat had meegemaakt. Toen dacht ik aan die tijd met m’n opa en toen ben ik gaan schrijven. En ik ben blijven schrijven. Elke keer als ik iets zag, zoals een foto van de pufboot van m’n opa, kon ik meteen een verhaaltje schrijven.
Veel van die verhaaltjes zijn voor ‘De Jol’, het blad van de Oudheidskamer Oostzaan bestemd. Er was wel eerder belangstelling en dan zei ik tegen die mensen dat ze moesten opletten op de D en de T, maar dat er verder niet veel aan veranderd wordt. Het is mijn verhaal en ik schrijf dingen op zoals mijn opa ze tegen mij en ik tegen m’n opa zei, met ‘hullie’ en ‘zullie’ en ‘aars’. Zoals hij het zei, zo schrijf ik het op. En die mevrouw ging het allemaal veranderen en dan kan ik het niet meer lezen, dan is het mijn verhaal niet meer. Maar in ‘De Jol’ staat het er zoals ik het heb geschreven. Mensen die dat lezen kunnen zich erin terug vinden, die zien het voor hun ogen gebeuren. De meeste dorpsgenoten weten wie mijn opa was, weten wie ik ben en die verhalen over eendenboeren zien ze gewoon terug.
Winter 1963 Bijvoorbeeld met een strenge winter dacht ik meteen aan de winter van 1963. Die had tot maart geduurd en toen het ging dooien kwam er een heleboel vis. We hebben in totaal 4 kleine BM’tjes met dooie vis opgehaald. D’r zaten snoeken bij van 1.36. Het grappige was dat in die BM nog een kielkast zat en ik zei tegen m’n opa “we maken water’. “Nou, zolang het er niet over heen gaat gooi d’r maar in, de vis dus. Nog eens, “Opa we maken water”. Nog een paar. We hadden geen buitenboordmotor en toen moesten m’n oom en ik langs de dijk lopen bij het Twiske naar het Noordeinde en m’n opa zat achterin commentaar te leveren. Wij, gewoon met een touw om ons lijf, trokken die bootjes naar huis. En dat hebben we om de dag drie keer gedaan. Die vis was goed gebleven in het ijs. Daarna hebben we nog een BM vol met karpers uit de sloten gehaald en daar waren joekels bij. Ze werden bewaard en tenslotte gemalen.
Ik heb heel veel verhalen geschreven, maar sommige verhalen zijn niet voor publicatie bestemd. Een lang verhaal over pesten, maar dat is voor mijzelf. Vanmorgen heb ik ook nog wat zitten schrijven over die tijd. Ik heb een geweldige tijd daar gehad. Ik woonde t.o. de melkfabriek, mijn opa woonde schuin tegenover ons, recht tegenover houtfabriek Flens. Hij keek vanaf z’n land richting Zaandam. Wij keken vanaf het erf naar de Zuiddijk en die zagen we echt. Er zijn nog genoeg foto’s van, ook van de watersnood in 1916, dan zie je één grote watervlakte tussen Oostzaan en de Zuiddijk, opa keek recht naar de Hanenpadsloot. Het is nu helemaal vol gebouwd.
Ik heb 6 jaar op Noordeinde C9 gewoond en onnoemlijk veel beleefd, maar het ergste was wel dat mijn opa kippenpest kreeg, pseudo-vogelpest. Ik woonde toen al op de Spoorstraat en mocht niet bij hem op het erf komen. Hij had toen wel 500 kippen maar die werden allemaal doodgemaakt en verbrand, ook de eenden gingen er aan. Voor veel Oostzaners was dat echt een ramp. Ze kregen er wel een vergoeding voor, maar ja je koopt een pulletje voor een gulden. Dan moet je van alles nog doen tot ie gaat leggen en dat weegt absoluut niet op tegen de vergoeding die je krijgt.
Ik heb m’n opa nooit met tranen gezien, maar toen wel, dat was een ramp voor hem. Kom niet aan z’n beesten, al wees je maar naar z’n hond kon je al een hengst krijgen. Ik weet nog dat er geen stro te krijgen was, midden in de winter ging hij naar een boer in de Kerkstraat vragen of hij het riet mocht maaien van dat land. Om zeven uur kwam hij van z’n werk af en we hadden een hele grote slee, en hij ging dan maaien en ome Henk en ik moesten het dan op de slee naar huis toe brengen, het bewerken en dat met 14 graden vorst.
Opa werkte in ploegendienst bij Schaft, de melkfabriek. Hij begon om vijf uur en dan was hij om 1 of 2 uur vrij en dan begon de middagploeg. En dan kon hij naar z’n hobby, het was natuurlijk wel wat meer dan een hobby. Ik heb daar veel tijd doorgebracht, ook toen we al op de Spoorstraat woonden. Vaak sliep ik bij hem als het te koud was om ’s avonds naar huis te lopen. Dan lagen er sneeuwvlokken op je bed, zo was dat. Maar ik was nooit ziek. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit ziek was.
School en werk
Ik zat op de Noorderschool. Er staat nu een nieuwe school. Ik ben er kort geleden nog geweest, mooie school. Als Oudheidskamer hebben we daar een bordje opgehangen hoe hoog het water stond in 1916. Ik heb daar een jaar of anderhalf op die Noorderschool gezeten en ben daar afgegaan, daarna naar de Kerkbuurtschool. En dan liep ik van de Spoorstraat naar school. Gelukkig kon ik bij m’n opa op het Noordeinde even m’n handen warmen. En je liep op klompen dus met sneeuw heb je er van die lappen sneeuw onder.
Ik had absoluut geen zin in school, ook door dat rot end lopen. Ik kwam in de 2e klas, ging naar de 3e en weer terug naar de 2e. In de 3e ben ik nog een keer blijven zitten. Ik ben van school gegaan toen ik 13 was en heb nog een jaar de Ambachtschool gedaan. Dat vond ik echt Colditz, dat regime daar. En toen ben ik gaan werken.
Eerst een tijdje bij de melkfabriek o.a. als bijrijder. Vandaar naar de firma Ruijg, kippen slachten en daar heb ik wel het vak geleerd. Toen een tijdje naar de Gembouw in Poelenburg. Die zorgden voor de bouw van de huizen in Poelenburg. Ik was betonvlechter, maar vond dat ijzer veel te koud en te zwaar en heb toen vijf jaar bij de gebr. Flens gewerkt.
In de tussentijd kreeg ik ook verkering en op aanraden van haar vader ben ik gaan leren lassen, elektrisch en autogeen. Toen nog een jaar naar CVV (centrum voor vakopleiding) voor een opleiding constructie-bankwerker en toen ben ik de constructie ingegaan en vijf jaar bij Plooijer gewerkt. Geweldig naar m’n zin gehad. Vandaar uit naar Kabel en daar kreeg ik heel veel last van m’n rug. Maar dat had een oorzaak.
Vroeger werkte bij de melkfabriek ene Ham, ze noemden hem dikke Ham, een vriend van m’n opa. Lomp en lomp sterk. Die tilde met één pink een melkbus van 56 kilo zo op een vrachtwagen. Vroeger werd de melk in waterbakken in de grond gekoeld en hij pakte ze er zo uit. Ik zag dat en wilde dat ook, maar ik was nog maar tien. Ham zei toen “dat moet je niet doen, daar ben je niet voor gebouwd”. Maar ik deed het toch en toen ik dertien was kon ik ze met gemak op een auto zetten. En bij de uitgifte van melk liet ik het hem zien dat ik het wel kon. Toen liet hij me zien dat hij zo met 2 volle melkbussen kon weglopen; 4 x 56 kilo. Ik keek het aan en dacht ‘dat wil ik ook’ en met achttien kon ik het ook. Maar toen ik vier en dertig was, was m’n rug af.
Ik heb toen 7 maanden in het gips moeten liggen, 4 maanden in het ziekenhuis en drie maanden thuis. En een jaar later nog eens drie maanden in het gips. Ik werkte toen bij Kabel en in 1980 ben ik geopereerd, kreeg ik wondinfectie en werd heel erg ziek. Toen dat achter de rug was kwam ik in de WAO terecht. Dan heb je een stempel, net zoals nu dat je snel te oud bent, was dat toen met de WAO, je werd afgeschreven.
Leraar
Ik zag op het Arbeidsbureau een blaadje liggen voor een opleiding tot leraar. Ik heb het meegenomen, het ingevuld en bij een arbeidsdeskundige op het bureau gelegd. Die vond het niks. Ik voelde me daar echt gediscrimineerd, ik wilde werken maar ik kreeg de kans niet. Ik had het geluk dat er een jongeman uit een hokje kwam die dat geruzie aankeek en me meenam. Met hem een tijd zitten praten, van alles ingevuld en een week later kon ik voor een gesprek komen.
Ik kwam in aanmerking om leraar te worden. Ik stond perplex, ik dacht ‘dat kan niet waar zijn’. Maar goed ik moest allerlei testen doen. In 1983, op de warmste dag van het jaar, binnen was het 36 graden, zat ik met veertien anderen een test te doen. Ik heb geschreven en dacht echt dat het niks zou worden. Een week later kwam het bericht dat ik geslaagd was. Toen alleen nog een psychologische test, in Alkmaar en het eerste wat ik moest doen was een lijst van 250 vragen invullen. Na de eerste 50 zag ik dat de volgende 50 hetzelfde waren alleen anders geformuleerd en de volgende 50 ook weer. Toen heb ik m’n blaadje ingeleverd en dacht ‘vul de rest zelf maar in’.
Ze lieten me nog andere testen doen, een kleurentest en nog wat van die dingen, toen heb ik tegen die man gezegd dat ik weg ging. Dit zijn testen voor kinderen, daar heb ik geen zin in en ben weggegaan. Twee weken later, een gesprek op het Arbeidsbureau en ik kon leraar worden, in de Werktuigbouw.
Het Arbeidsbureau heeft toen alles, echt alles betaald voor me. Ik moest ieder jaar een cijferlijst inleveren. De opleiding zelf duurde vier jaar, maar ik moest nog een vooropleiding doen omdat ik nooit wat had afgemaakt met scholing. Ik heb vijf jaar gestudeerd en de eerste twee jaar waren echt zwaar. In 1988 heb ik mijn diploma gehaald. Ik wist echt niks van wiskunde, maar ik had een leraar, Jos, en tegen hem zei ik dat hij me moest helpen omdat ik er niet uitkwam. Soms kreeg ik bij hem thuis in Utrecht, een hele dag extra les.
En in ’85 ben ik Amsterdam, in de van Ostadestraat, begonnen met lesgeven. Toen die school sloot ben ik naar Den Helder gegaan. Dat was een MTS/MBO. Voordeel van met de trein naar Den Helder reizen is dat je al je nakijkwerk in de trein kan doen. En als ik het niet af kreeg kon ik de volgende dag verder. Als ik thuis kwam was ik vrij.
Foto: School Den Helder
Ik heb nooit problemen met leerlingen gehad, nou ja, met één. Die weigerde op tijd te komen terwijl hij vlak bij school woonde. En ik weigerde hem in de klas want die jongens die van Texel kwamen moesten om zes uur hun bed uit om op tijd te komen, zelf stond ik om half zes op en hij woonde vijf minuten van school. Verder nooit problemen met leerlingen gehad, wel met de directie.
Ik heb nog twee processen aan m’n broek gehad met die directie. Ik was 57 jaar en ze wilden van me af. Dan moest ik les in wiskunde geven terwijl dat m’n slechtste vak was. Dat weigerde ik omdat ze dat 3 maanden van te voren moesten aangeven en dat hadden ze niet gedaan. Niets mee te maken vonden ze. Heeft anderhalf jaar geduurd, maar ik won het wel.
Ik gaf ook les aan jongens van de Rijkswerf, van 18 tot 41 jaar, die deden een opleiding via de S.O.M. (Stichting Opleiding Metaal). Maar als die er om tien uur geen zin meer in hadden bleven ze weg. Bij mij kwamen ze er dan niet meer in, dus een tweede proces. Dat heeft veel problemen gegeven, maar als je je rug recht houdt en doorzet, lukt het. Twee dagen voor het proces begon hebben ze zich terug getrokken. Dus ze gingen door, enkel om te sarren. En van je collega’s moet je het ook niet hebben. Want in de processtukken zaten e-mails van collega’s waarvan je dacht ‘hoe kunnen ze dat nou zeggen’. Toen heb ik die stukken gekopieerd en om tien voor half acht in de koffiekamer neergelegd, om acht uur was alles verdwenen.
Ik gaf ook les aan jongens van petro en gas, booreilanden, die moesten een boekje halen en dat kostte ze f 450,00 en dan werd op maandag even gezegd dat ze vrijdag dat geld moesten hebben. Anders konden ze geen stage lopen. Nou stel dat je kinderen hebt. Ik heb toen met een collega gebeld en die wist dat het in Den Oever veel goedkoper was. Directie kwaad natuurlijk en zo heb ik wel meer ruzie gehad, maar het lesgeven vond ik fantastisch, heel veel gelachen met die jongens.
Gelukkig had ik een paar goeie collega’s en met de leerlingen kon ik heel goed opschieten. Ik heb er laatst nog eentje gesproken via Facebook en ook met anderen heb ik nog regelmatig contact en die gasten zitten over de hele wereld op boortorens. Nou en daar heb ik tot m’n pensioen gewerkt.
Foto’s: Gemeentarchief Zaanstad, S. Meijn, R. Meijns
Van onze redactie, Ruud Meijns
Ik ben op 14 september 1946 in het huis Noordeinde C9, in Oostzaan, geboren. Men zegt dat dit het huis van Claes Compaen is geweest. Maar het is niet waar. Compaen is vóór 1700 gestorven en dat huis is gebouwd in 1708. Het huis staat er nog steeds. Mijn neef woont er nou. Tot m’n zesde heb ik daar gewoond, geweldig. Ik woonde tegenover de melkfabriek.
Daarna ben ik naar de Stationsstraat gegaan, voor een Oostzaner is dat de Spoorstraat. Daar heb ik tot m’n elfde gewoond en daarna naar de Dr. Boomstraat en op m’n 24e ben ik naar Zaandam gegaan. Meteen in de Bleekersstraat en daar heb ik 45 jaar vertoefd en 45 jaar verbouwd.
Toen ik net op de Bleekersstraat kwam wonen vertelde Reitmaier, van de winkel, hoeveel nerinkjes er indertijd op de Zuiddijk tussen de Conradstraat en het Sluisje zaten, bijna 40 stuks. Hij noemde ze allemaal op, geweldig. Hij heeft ook nog in de bewonerscommissie gezeten, aardige man.
Er stonden twee oude houten huisjes op de Bleekersstraat en dat was de aanleiding voor ons om publiciteit te zoeken, want ze zouden worden gesloopt. Het was bijzonder want die huisjes waren monumenten, dat hebben we ook, op schrift, gevonden bij de Stichting Belvedere. Maar de vorige eigenaar dhr. Göbel heeft er voor gezorgd, via processen, dat het geen monumenten meer werden. Maar dat wisten we niet, wij dachten nog steeds dat het monumenten waren. Voor mij zijn het nog steeds monumenten maar ze worden wel gesloopt. Er komt wel wat moois voor terug maar dat zijn geen monumenten meer.
Die huisjes hoorden vroeger bij de scheepswerf van Berghouwer. Mijn opa had, met zijn vader, een puf– of mestbedrijf. Puf is visafval of kleine visjes. Dat was in de jaren twintig. Dan ging hij naar IJmuiden, Volendam enz. en bij terugkomst moest hij door de sluis van het Hanenpad. Hij heeft z’n boot één keer laten knippen en scheren bij Berghouwer. Ik heb nog een foto van de pufboot. (zie hieronder)
Toen ik op de Bleekersstraat woonde en mijn opa nog leefde kwam hij langs en dan vertelde hij me hoe hij door die bocht van de Zaan naar de sluis ging. Die is zo rond omdat een boot geen hoek van 90 graden kan maken. Hij vertelde dat hij dan voor de sluis kwam te liggen en dan moest hij havengeld betalen:15 cent. Dat was heel wat hoor in die tijd. Dus hij zorgde er dan voor dat zijn lijntje aan de kant van het Hoogheemraadschap zat, dan hoefde hij niks te betalen. Door de sluis voer hij door de Hanenpadsloot, stukje links en rechts en door de Roemersloot naar huis. Met zo’n hele trip was hij twee dagen onderweg, met een uurtje of vier slaap. Vroeger was niet altijd beter. Ik denk dat mijn opa en zijn vader, mijn overgrootvader, die ik ook nog heb gekend, wat betreft welstand, niet veel van elkaar verschilden.
EendenboerIn Oostzaan waren ontzettend veel eendenboeren, het wemelde ervan. Mijn opa had ze ook.’s Winters, als er een strenge winter was, en ik mee mocht, of beter moest helpen, ik was 8 of 9 jaar, en ze hielden twee gulden en vijftig cent over voor een hele week werken. Gezellig hoor zo’n hobby, eenden en kippen. Hij was ook stoker bij de melkfabriek De Schafte anders had hij dat nooit kunnen doen. Dan verkochten ze de eieren particulier en kregen ze er wat meer voor, maar je moest er echt veel voor doen. Ik was 9 toen ik al eenden liep te voeren.
Foto melkfabriek Schaft: Oudheidskamer Oostzaan
Die kippen en eenden leggen wel eieren en die eieren gingen naar Luke, de eierboer. Ze werden op woensdag opgehaald en vrijdags kreeg je zo’n bruin loonzakje met het eierengeld. Dan wezen de mensen je na met ‘kijk daar gaat ie weer met ze eierengeld’. Ze vergaten één ding, dat die beesten ook gevoerd moesten worden, hij had ook gas en licht nodig, hij had ook puf nodig als voer, ook stro en dat zagen de mensen niet. 100% afgunst.
En in de winter moest hij ook stro hebben. Ik zit thuis, in de Spoorstraat, ik was dertien en ’s avonds om 8 uur staat m’n oom voor het raam, kom op!! eenden strooien. Dan had hij tien balen stro kunnen kopen en die werden dan gebracht en dan kon je ’s avonds nog een keer eenden strooien. In de winter hoor, en stervens koud.
Over die tijd met m’n opa heb ik alles opgeschreven, denk wel 150 verhaaltjes. Dat wordt met enige regelmaat gepubliceerd in De Jol, het blad van de Oudheidskamer in Oostzaan. Ik ben vrijwilliger bij de Oudheidskamer Oostzaan. Ik doe bijv. vitrines met allerlei spulletjes in verzorgingshuizen, samen met de textieldeskundige. Toen ik daar bij kwam vroegen ze me of ik wat wist over Oostzaan of ik wat had meegemaakt. Toen dacht ik aan die tijd met m’n opa en toen ben ik gaan schrijven. En ik ben blijven schrijven. Elke keer als ik iets zag, zoals een foto van de pufboot van m’n opa, kon ik meteen een verhaaltje schrijven.
Veel van die verhaaltjes zijn voor ‘De Jol’, het blad van de Oudheidskamer Oostzaan bestemd. Er was wel eerder belangstelling en dan zei ik tegen die mensen dat ze moesten opletten op de D en de T, maar dat er verder niet veel aan veranderd wordt. Het is mijn verhaal en ik schrijf dingen op zoals mijn opa ze tegen mij en ik tegen m’n opa zei, met ‘hullie’ en ‘zullie’ en ‘aars’. Zoals hij het zei, zo schrijf ik het op. En die mevrouw ging het allemaal veranderen en dan kan ik het niet meer lezen, dan is het mijn verhaal niet meer. Maar in ‘De Jol’ staat het er zoals ik het heb geschreven. Mensen die dat lezen kunnen zich erin terug vinden, die zien het voor hun ogen gebeuren. De meeste dorpsgenoten weten wie mijn opa was, weten wie ik ben en die verhalen over eendenboeren zien ze gewoon terug.
Winter 1963 Bijvoorbeeld met een strenge winter dacht ik meteen aan de winter van 1963. Die had tot maart geduurd en toen het ging dooien kwam er een heleboel vis. We hebben in totaal 4 kleine BM’tjes met dooie vis opgehaald. D’r zaten snoeken bij van 1.36. Het grappige was dat in die BM nog een kielkast zat en ik zei tegen m’n opa “we maken water’. “Nou, zolang het er niet over heen gaat gooi d’r maar in, de vis dus. Nog eens, “Opa we maken water”. Nog een paar. We hadden geen buitenboordmotor en toen moesten m’n oom en ik langs de dijk lopen bij het Twiske naar het Noordeinde en m’n opa zat achterin commentaar te leveren. Wij, gewoon met een touw om ons lijf, trokken die bootjes naar huis. En dat hebben we om de dag drie keer gedaan. Die vis was goed gebleven in het ijs. Daarna hebben we nog een BM vol met karpers uit de sloten gehaald en daar waren joekels bij. Ze werden bewaard en tenslotte gemalen.
Ik heb heel veel verhalen geschreven, maar sommige verhalen zijn niet voor publicatie bestemd. Een lang verhaal over pesten, maar dat is voor mijzelf. Vanmorgen heb ik ook nog wat zitten schrijven over die tijd. Ik heb een geweldige tijd daar gehad. Ik woonde t.o. de melkfabriek, mijn opa woonde schuin tegenover ons, recht tegenover houtfabriek Flens. Hij keek vanaf z’n land richting Zaandam. Wij keken vanaf het erf naar de Zuiddijk en die zagen we echt. Er zijn nog genoeg foto’s van, ook van de watersnood in 1916, dan zie je één grote watervlakte tussen Oostzaan en de Zuiddijk, opa keek recht naar de Hanenpadsloot. Het is nu helemaal vol gebouwd.
Ik heb 6 jaar op Noordeinde C9 gewoond en onnoemlijk veel beleefd, maar het ergste was wel dat mijn opa kippenpest kreeg, pseudo-vogelpest. Ik woonde toen al op de Spoorstraat en mocht niet bij hem op het erf komen. Hij had toen wel 500 kippen maar die werden allemaal doodgemaakt en verbrand, ook de eenden gingen er aan. Voor veel Oostzaners was dat echt een ramp. Ze kregen er wel een vergoeding voor, maar ja je koopt een pulletje voor een gulden. Dan moet je van alles nog doen tot ie gaat leggen en dat weegt absoluut niet op tegen de vergoeding die je krijgt.
Ik heb m’n opa nooit met tranen gezien, maar toen wel, dat was een ramp voor hem. Kom niet aan z’n beesten, al wees je maar naar z’n hond kon je al een hengst krijgen. Ik weet nog dat er geen stro te krijgen was, midden in de winter ging hij naar een boer in de Kerkstraat vragen of hij het riet mocht maaien van dat land. Om zeven uur kwam hij van z’n werk af en we hadden een hele grote slee, en hij ging dan maaien en ome Henk en ik moesten het dan op de slee naar huis toe brengen, het bewerken en dat met 14 graden vorst.
Opa werkte in ploegendienst bij Schaft, de melkfabriek. Hij begon om vijf uur en dan was hij om 1 of 2 uur vrij en dan begon de middagploeg. En dan kon hij naar z’n hobby, het was natuurlijk wel wat meer dan een hobby. Ik heb daar veel tijd doorgebracht, ook toen we al op de Spoorstraat woonden. Vaak sliep ik bij hem als het te koud was om ’s avonds naar huis te lopen. Dan lagen er sneeuwvlokken op je bed, zo was dat. Maar ik was nooit ziek. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit ziek was.
School en werk
Ik zat op de Noorderschool. Er staat nu een nieuwe school. Ik ben er kort geleden nog geweest, mooie school. Als Oudheidskamer hebben we daar een bordje opgehangen hoe hoog het water stond in 1916. Ik heb daar een jaar of anderhalf op die Noorderschool gezeten en ben daar afgegaan, daarna naar de Kerkbuurtschool. En dan liep ik van de Spoorstraat naar school. Gelukkig kon ik bij m’n opa op het Noordeinde even m’n handen warmen. En je liep op klompen dus met sneeuw heb je er van die lappen sneeuw onder.
Ik had absoluut geen zin in school, ook door dat rot end lopen. Ik kwam in de 2e klas, ging naar de 3e en weer terug naar de 2e. In de 3e ben ik nog een keer blijven zitten. Ik ben van school gegaan toen ik 13 was en heb nog een jaar de Ambachtschool gedaan. Dat vond ik echt Colditz, dat regime daar. En toen ben ik gaan werken.
Eerst een tijdje bij de melkfabriek o.a. als bijrijder. Vandaar naar de firma Ruijg, kippen slachten en daar heb ik wel het vak geleerd. Toen een tijdje naar de Gembouw in Poelenburg. Die zorgden voor de bouw van de huizen in Poelenburg. Ik was betonvlechter, maar vond dat ijzer veel te koud en te zwaar en heb toen vijf jaar bij de gebr. Flens gewerkt.
In de tussentijd kreeg ik ook verkering en op aanraden van haar vader ben ik gaan leren lassen, elektrisch en autogeen. Toen nog een jaar naar CVV (centrum voor vakopleiding) voor een opleiding constructie-bankwerker en toen ben ik de constructie ingegaan en vijf jaar bij Plooijer gewerkt. Geweldig naar m’n zin gehad. Vandaar uit naar Kabel en daar kreeg ik heel veel last van m’n rug. Maar dat had een oorzaak.
Vroeger werkte bij de melkfabriek ene Ham, ze noemden hem dikke Ham, een vriend van m’n opa. Lomp en lomp sterk. Die tilde met één pink een melkbus van 56 kilo zo op een vrachtwagen. Vroeger werd de melk in waterbakken in de grond gekoeld en hij pakte ze er zo uit. Ik zag dat en wilde dat ook, maar ik was nog maar tien. Ham zei toen “dat moet je niet doen, daar ben je niet voor gebouwd”. Maar ik deed het toch en toen ik dertien was kon ik ze met gemak op een auto zetten. En bij de uitgifte van melk liet ik het hem zien dat ik het wel kon. Toen liet hij me zien dat hij zo met 2 volle melkbussen kon weglopen; 4 x 56 kilo. Ik keek het aan en dacht ‘dat wil ik ook’ en met achttien kon ik het ook. Maar toen ik vier en dertig was, was m’n rug af.
Ik heb toen 7 maanden in het gips moeten liggen, 4 maanden in het ziekenhuis en drie maanden thuis. En een jaar later nog eens drie maanden in het gips. Ik werkte toen bij Kabel en in 1980 ben ik geopereerd, kreeg ik wondinfectie en werd heel erg ziek. Toen dat achter de rug was kwam ik in de WAO terecht. Dan heb je een stempel, net zoals nu dat je snel te oud bent, was dat toen met de WAO, je werd afgeschreven.
Leraar
Ik zag op het Arbeidsbureau een blaadje liggen voor een opleiding tot leraar. Ik heb het meegenomen, het ingevuld en bij een arbeidsdeskundige op het bureau gelegd. Die vond het niks. Ik voelde me daar echt gediscrimineerd, ik wilde werken maar ik kreeg de kans niet. Ik had het geluk dat er een jongeman uit een hokje kwam die dat geruzie aankeek en me meenam. Met hem een tijd zitten praten, van alles ingevuld en een week later kon ik voor een gesprek komen.
Ik kwam in aanmerking om leraar te worden. Ik stond perplex, ik dacht ‘dat kan niet waar zijn’. Maar goed ik moest allerlei testen doen. In 1983, op de warmste dag van het jaar, binnen was het 36 graden, zat ik met veertien anderen een test te doen. Ik heb geschreven en dacht echt dat het niks zou worden. Een week later kwam het bericht dat ik geslaagd was. Toen alleen nog een psychologische test, in Alkmaar en het eerste wat ik moest doen was een lijst van 250 vragen invullen. Na de eerste 50 zag ik dat de volgende 50 hetzelfde waren alleen anders geformuleerd en de volgende 50 ook weer. Toen heb ik m’n blaadje ingeleverd en dacht ‘vul de rest zelf maar in’.
Ze lieten me nog andere testen doen, een kleurentest en nog wat van die dingen, toen heb ik tegen die man gezegd dat ik weg ging. Dit zijn testen voor kinderen, daar heb ik geen zin in en ben weggegaan. Twee weken later, een gesprek op het Arbeidsbureau en ik kon leraar worden, in de Werktuigbouw.
Het Arbeidsbureau heeft toen alles, echt alles betaald voor me. Ik moest ieder jaar een cijferlijst inleveren. De opleiding zelf duurde vier jaar, maar ik moest nog een vooropleiding doen omdat ik nooit wat had afgemaakt met scholing. Ik heb vijf jaar gestudeerd en de eerste twee jaar waren echt zwaar. In 1988 heb ik mijn diploma gehaald. Ik wist echt niks van wiskunde, maar ik had een leraar, Jos, en tegen hem zei ik dat hij me moest helpen omdat ik er niet uitkwam. Soms kreeg ik bij hem thuis in Utrecht, een hele dag extra les.
En in ’85 ben ik Amsterdam, in de van Ostadestraat, begonnen met lesgeven. Toen die school sloot ben ik naar Den Helder gegaan. Dat was een MTS/MBO. Voordeel van met de trein naar Den Helder reizen is dat je al je nakijkwerk in de trein kan doen. En als ik het niet af kreeg kon ik de volgende dag verder. Als ik thuis kwam was ik vrij.
Foto: School Den Helder
Ik heb nooit problemen met leerlingen gehad, nou ja, met één. Die weigerde op tijd te komen terwijl hij vlak bij school woonde. En ik weigerde hem in de klas want die jongens die van Texel kwamen moesten om zes uur hun bed uit om op tijd te komen, zelf stond ik om half zes op en hij woonde vijf minuten van school. Verder nooit problemen met leerlingen gehad, wel met de directie.
Ik heb nog twee processen aan m’n broek gehad met die directie. Ik was 57 jaar en ze wilden van me af. Dan moest ik les in wiskunde geven terwijl dat m’n slechtste vak was. Dat weigerde ik omdat ze dat 3 maanden van te voren moesten aangeven en dat hadden ze niet gedaan. Niets mee te maken vonden ze. Heeft anderhalf jaar geduurd, maar ik won het wel.
Ik gaf ook les aan jongens van de Rijkswerf, van 18 tot 41 jaar, die deden een opleiding via de S.O.M. (Stichting Opleiding Metaal). Maar als die er om tien uur geen zin meer in hadden bleven ze weg. Bij mij kwamen ze er dan niet meer in, dus een tweede proces. Dat heeft veel problemen gegeven, maar als je je rug recht houdt en doorzet, lukt het. Twee dagen voor het proces begon hebben ze zich terug getrokken. Dus ze gingen door, enkel om te sarren. En van je collega’s moet je het ook niet hebben. Want in de processtukken zaten e-mails van collega’s waarvan je dacht ‘hoe kunnen ze dat nou zeggen’. Toen heb ik die stukken gekopieerd en om tien voor half acht in de koffiekamer neergelegd, om acht uur was alles verdwenen.
Ik gaf ook les aan jongens van petro en gas, booreilanden, die moesten een boekje halen en dat kostte ze f 450,00 en dan werd op maandag even gezegd dat ze vrijdag dat geld moesten hebben. Anders konden ze geen stage lopen. Nou stel dat je kinderen hebt. Ik heb toen met een collega gebeld en die wist dat het in Den Oever veel goedkoper was. Directie kwaad natuurlijk en zo heb ik wel meer ruzie gehad, maar het lesgeven vond ik fantastisch, heel veel gelachen met die jongens.
Gelukkig had ik een paar goeie collega’s en met de leerlingen kon ik heel goed opschieten. Ik heb er laatst nog eentje gesproken via Facebook en ook met anderen heb ik nog regelmatig contact en die gasten zitten over de hele wereld op boortorens. Nou en daar heb ik tot m’n pensioen gewerkt.
Foto’s: Gemeentarchief Zaanstad, S. Meijn, R. Meijns