Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Els en Kees Koolman

van onze redac­tie, Ruud Meijns

koolman00

Mevr. E.D. Koolman-​Kuijper (Elsje Dea van de bad­meester). Geboren 23-​06-​1937 in Wormer als dochter van Jan Kui­jper 29-​10-​190729-​11-​1944 en P.E. van Dok 09-​03-​190826-​04-​1993.


De over­li­j­dens­da­tum van Jan Kui­jper doet al ver­moe­den dat er over die peri­ode iets te vertellen valt. Haar vader is namelijk door de Duitse bezetters doo­dgeschoten. Maar laten we bij het begin begin­nen. Els vertelt.

Ik heb drie jaar met vader en moeder thuis gewoond en heb daar goede herin­ner­in­gen aan. Mijn vader had een zwem­bad en dat had hij ook nog zelf ont­wor­pen en gebouwd. Dat kwam zo. Als jon­gen van zestien jaar had Jan Kui­jper een kind van onder het ijs van de sloot in de Sta­tion­sstraat gered. Dat had hem doen inzien dat leren zwem­men belan­grijk was voor iedereen. koolman1Zo is zwem­bad ‘Het Zwet’ er in 1934 met hulp van de gemeen­schap gekomen. De ‘Zwet­plassers’ maak­ten b.v. het hek langs het pad en plant­ten bomen. Jan Kui­jper werd de eerste bad­meester. Daar­voor was hij tim­mer­man geweest in tal van Zaanse fab­rieken. Als bad­meester was hij, samen met het bestuur, actief om het bad finan­cieel draaiende te houden. Daar­voor organ­iseerde hij veel feesten in het bad en ook bedacht hij de jaar­lijkse ‘Zwet­tocht’, een zwemwed­strijd. De zwem­mers wer­den begeleid door roeibootjes

Op de foto, bij de open­ing van Het Zwet in 1934, staat Jan Kui­jpers tweede van links.

Ik heb goede herin­ner­in­gen aan het zwem­bad. Ik was zo klein dat ik op de rij­dende hen­gel kon zit­ten die, soms, vast gehouden werd door Jan Groen­hart (de vader van de schilder) die toen assis­tent was. In 1940 moest mijn moeder opgenomen wor­den in een zieken­huis en in 1942 in een sana­to­rium. Ze was naais­ter en had soms gevoel­loze vingers, had flauwtes en zakte door haar benen. Geen oorzaak te vin­den. Pas ver na de oor­log kwam men er achter dat ze suik­erziekte had en daarom soms onwel werd.

Jan Kui­jper was een echte organ­isator. Dat deed hij voor de oor­log voor de CPH en tij­dens de oor­log voor het verzet. Zijn betrokken­heid was van lan­delijk belang en zijn dood in 1944 werd als een grote klap ervaren door het verzet. Ik heb uit­ge­zocht wat er pre­cies gebeurt was en het ver­haal hierover verteld in een boekje onder de titel “Na de oor­log ver­tel ik je alles”.


koolman2Het betek­ende dat ik, samen met m’n oud­ere broer naar een kinderte­huis ‘Zie de Zonzij’ in Bev­er­wijk moest. De lei­d­ing, Pauline en haar broer Jaap van Hat­tum, waren N.S.B.’ers. Ik herin­nert me een groot glas-​in-​loodraam met N.S.B. er op. De kinderen had­den er geen last van. Mogelijk was het wel een ver­plicht­ing om als open­bare instelling te mogen func­tioneren. Moeder had voor de opname getek­end en was in de veron­der­stelling dat het wel goed zou zijn. Mijn moeder had voor de oor­log te maken gehad met de Inter­na­tionale Rode Hulp, ze waren zo links als wat, en die zon­den ook kinderen naar tehuizen dus dacht ze dat wel goed was. Later, was ik acht jaar en opgenomen in het Ams­ter­dams Kinder Sana­to­rium (zie foto) voor T.B.C., ont­moette ik nog twee “tante Hen­nies” van het tehuis in Bev­er­wijk, die in de ver­pleg­ing in Bus­sum werkten.

koolman3Op de foto waren we weer met m’n vader. Voor het eerst uit het kinderte­huis. Dat was in 1940. Omdat er niets meer geor­gan­iseerd mocht wor­den had hij een volks­feest in het zwem­bad op poten gezet. Daar mochten wij ook mee­doen als elfje Myra en kabouter Zwartvoet. Toen mochten we logeren bij de oud­ers van m’n pleeg­moeder. In de oor­log kreeg ik dauw­worm en daar heb ik astma aan overge­houden. De behan­del­ing bestond eruit om alle aange­taste delen als armen en benen met kok­ers te omwikke­len. “Ik leek wel de eerste robot in het land”.

Als medicijn voor m’n astma kreeg ik in de oor­log suiker. Daar­voor kreeg ik suiker­bon­nen. Dus iedereen in de fam­i­lie had vol­doende suiker. Als tegen­presta­tie mocht ik dan uit logeren, maar wel een flesje suiker meenemen.


koolman4Mijn pleeg­moeder Tri­en­tje van Pet­ten was op 21 jarige leeftijd weduwe gewor­den. Vader Kui­jper opperde dat ze ging leren voor zweminstruc­trice. We kijken in het boek over Het Zwet om een foto van haar te vin­den. Een boek vol prachtige foto’s alle­maal te danken aan het feit dat de 16– jarige Jan Kui­jper een foto­toes­tel kreeg voor het red­den van een kind. We hebben haar gevon­den (zie foto). Dat ze de zorg voor de kinderen op zich nam kwam door­dat vader Jan in 1942 moest onder­duiken, onder dat mom kon hij het SOL-​fonds helpen opzetten in de Betuwe. Mijn moeder werd opgenomen in een sana­to­rium. Boven­dien wer­den mijn broer en ik ziek in het tehuis in Bev­er­wijk. Eigen­lijk zag Tri­en­tje er tegen op maar ze wilde ‘t wel proberen met één kind en na een paar weken het tweede kind; dat was ik. Moeder was het eens met deze oploss­ing. Tri­en­tje heeft de hele oor­logspe­ri­ode de opvang gedaan. Toen vader Jan Kui­jper werd doo­dgeschoten is ze gebleven. Na de oor­log kre­gen wij als kinderen een uitk­er­ing van de Sticht­ing 4045. Tri­en­tje had zelf een klein pen­sioen­tje van haar overleden man.

koolman5Er is nog een foto, rond 1940, dat we aan het zeilen waren op het Zwet. Van l.n.r. mijn vader, vader van Pet­ten, Kees m’n broer, Tri­en­tje van Pet­ten, Eddy en mijn per­soon­tje. En als die boot een beetje scheef hing mocht je met een kussen­tje naar bene­den gli­j­den. Het kon soms hard gaan op het Zwet, maar hier gaan we rustig voor de wind. Na de oor­log mochten we met de sticht­ing ‘Het vierde prin­senkind’ vakantie vieren. Mijn broer

mocht naar Enge­land en ik ging naar Vled­der. Tri­en­tje, als lei­d­ing, naar Norg in Dren­the en daar ont­moette ze de man waar ze later mee is getrouwd en nog twee kinderen mee heeft gekre­gen. Ik vond het niet zo leuk in dat kamp; het was een werkkamp geweest.

koolman6De man van Tri­en­tje was Arie Visser. We noem­den hem ome Aard. M’n pleeg­vader hield erg van dichten. De lied­jes die ik van hem leerde heb ik later voor zijn kinderen opgeschreven. Dat was alle­maal in het kader van de N.J.N . Ome Aard is maar 57 jaar gewor­den en z’n dochter is 56 gewor­den. Op de foto ome Aard met m’n broer Kees Kuijper.

Mijn pleeg­vader was boswachter bij het Ams­ter­damse Bos. Maar toen ze een geweer moesten dra­gen weigerde hij dat. Toen is hij weer als huiss­childer aan de gang gegaan hoewel hij dat niet zo leuk vond. Maar ja, je moest een vak leren. Later is hij over gestapt naar het verzek­er­ingswezen. Hij was veg­e­tar­iër en in de oor­log moest hij onder­duiken bij een boer. Daar moest hij helpen bij de slacht van een varken. Hij was hele­maal over z’n toeren. Maar op den duur heeft hij het veg­e­tarisme opgegeven.


Onze licht­ing van 1937 moest in 1943 naar school. Er was toen geen ver­warm­ing meer. Jan Kui­jper stelde voor om de kinderen in de fab­rieken onder te bren­gen en de school die leeg kwam te gebruiken voor opslag voor door het verzet veilig gesteld voedsel.

koolman7De Duit­sers probeer­den overal waar voed­selop­slag was dat weg te halen. Mijn vader was, voor­dat hij bad­meester werd, tim­mer­man geweest in Zaanse fab­rieken en had daar ker­nen opgericht, dus iedereen kende hem. De werk­ers in de fab­rieken sein­den m’n vader in als ze wis­ten dat de Duit­sers het voed­sel kwa­men ophalen en dan werd het ’s nachts ver­plaatst naar een andere fab­riek of naar een lege school. Wij had­den school in de kan­tine van De Unie. We verza­melden bij het Laan­tje en in een lange rij liepen we dan naar De Unie (foto). Na de oor­log ging de school gewoon verder, maar ik ben door m’n astma en TBC niet veel op school geweest. Ik kreeg ook geen rapport.

Na de lagere school ging ik naar de M.U.L.O. in Wormerveer. Als je naar de HBS wilde kon je bijge­spijk­erd wor­den door de meester. Maar dat was meer voor mid­den­standers en zeker niet voor CPN’ers.

koolman8Ook jonge mensen wer­den ingeschakeld in het verzet. Bijvoor­beeld voor het over­bren­gen van berichten. Tij­dens de spoor­wegstak­ing toen de treinen niet meer reden werd er een briefje in een bak boven een uri­noir (krul) bij het postkan­toor gedaan en een jon­gen moest dat ophalen. Er was dan een teken dat het veilig was of juist niet, daar had­den ze een sys­teem voor. En dat is die jon­gen één keer ver­geten en toen is het op die 29e novem­ber mis gegaan. Het is vaak een raad­sel waarom din­gen gebeuren zoals ze gebeuren, maar dit kostte mijn vader het leven.

Mijn broer was wat ouder dan ik en die heeft eigen­lijk de groot­ste klap opgevan­gen. Hij kreeg een ontzettend schuldgevoel omdat hij dacht dat hij z’n vader ver­raden had. Ik ben dat toen alle­maal gaan uit­zoeken omdat ik ook niet pre­cies wist hoe het zat. Hij had het er vre­selijk moeil­ijk mee. Hij kwam in Sant­poort terecht. Hij kon er niet mee omgaan, wat ik ook zei. Toen heeft hij er een eind aan gemaakt, heel triest.

koolman9Ik had alleen Kleuter­lei­d­ster A en later heb ik B ook gehaald. Onder­wi­jz­er­essen in het Voor­berei­dend Lager Onder­wijs noem­den ze dat toen. Later zijn ze dat lei­d­ster gaan noe­men. Ik werkte in de Jacob Rek­straat bij kleuter­school De Water­vo­gels. Na een heftige astma-​aanval ben ik voor dit vak afgekeurd. De arts dacht dat mijn hart gevaar­lijker was, maar toen had­den ze nog niet van die mooie hart­film­p­jes om dat te ont­dekken. Later kwa­men ze er achter dat ik een hartafwijk­ing had en ik heb een aan­tal oper­aties gehad, maar ze hebben me goed opgeknapt.

Foto: vader en moeder Kui­jper, Kees en Elsje


Kees Kool­man

koolman0

Cor­nelis (Kees) Kool­man was van 14 04 1932. Zijn oud­ers waren Cor­nelis Kool­man (19001978) en Maartje van Berge (19031985). Kees ging naar de Vissershop-​school en deed het 7e en 8e leer­jaar op de Kat­te­gatschool. Er is nog een werk­stuk bewaard gebleven dat hij op de lagere school heeft gemaakt over Oud Zaan­dam en Czaar Peter. Met de hand geschreven.

koolman10Op deze school gin­gen ze nog met de klas op excur­sie. Dat hing natu­urlijk wel van je onder­wi­jzer af. In Wormer waren ze veel sti­jver en die gin­gen er echt niet op uit. M’n pleeg­vader ging wel met jon­geren met een roei­bootje het veld in. Zelf had ik in de 4e klas een leuke onder­wi­jzer, Jan Zwart, een toneel­speler. Veel toneel­spe­len en pop­penkast en dan mocht ik de coulis­sen teke­nen. Maar we had­den een groot gebrek aan papier. Mijn vader had wel papier in vei­ligheid gebracht en daar kon ik gebruik van maken. Kees ver­vol­gde zijn oplei­d­ing op de Mid­del­bare Tuin­bouwschool in Aalsmeer. Hij was daar intern bij één van de kwek­ers en in de weekein­den kwam hij thuis. Dat deed hij op de fiets. Toen hij in dienst moest kwam hij, van­wege z’n oplei­d­ing, bij de MTS’ers; alle­maal tech­nis­che jon­gens. Door z’n reuma en z’n scheve gewrichten kon hij niet eens een geweer recht houden. Toch was hij goed gekeurd. Door een ongeluk bezeerde hij z’n enkel en dat ging ontsteken en daar­door heeft hij een groot deel van de 18 maan­den in Oog en Al

gele­gen.

Keko is een afko­rt­ing van Kees Kool­man. Hij wilde z’n naam op z’n klom­pen bran­den maar dat was natu­urlijk veel te lang en zo werd het Ke en Ko. Hij hoefde ook geen naamkaartje in een jeugd­kamp, want z’n naam stond al op z’n klompen.

koolman11Na z’n oplei­d­ing kwam hij in dienst bij bloemis­terij Schip­per. Na Schip­per werd hij ambte­naar bij de gemeente waar­voor hij de Heem­tuin aan­plantte. Het idee voor de Heem­tuin kwam van de heer Kloos, adjunct-​directeur van Gemeen­tew­erken Zaan­dam. In het begin moest hij één dag in de week het vak leren bij collega’s in het heem­park van Amstelveen. Daar ging hij dan op de fiets naar­toe en kwam vaak met fiet­stassen vol nieuwe planten­soorten weer terug in de eigen heemtuin.


Ik kende Kees al wel want we waren alle­bei lid van de N.J.N. Hij was nog met een ander meisje en zij vertelde me ooit dat hij had gezegd dat als hij ooit een ander nam dat hij dan met “Els” zou gaan. Het was een knappe jon­gen. Het viel nie­mand op dat hij reuma had. Zijn moeder zei alleen maar dat zij hem een beetje stijf vond. Ze wist van niks, nooit geweten dat hij reuma had.


koolman12Mijn man en ik zijn getrouwd in 1958. Ik was 21 en de fam­i­lie kon daar niets meer over zeggen. We hebben eerst mijn broer opgevan­gen en later hebben wij mijn moeder in huis gehaald. Prob­leem was dat ze niet langer dan zes weken afwezig mocht zijn. Toen ik het aan de hoofdzuster vroeg zei ze, dat ze eigen­lijk niks man­keerde. Ze had geen inkom­sten, geen kled­ing en geen won­ing. Ik was vijf­tien toen ik haar weer zag en ze liep echt in vod­den. Ze zat eerst in Voge­len­zang en toen heeft haar broer ervoor gezorgd dat ze naar Sant­poort kon. Daar deden ze wel aan lichamelijk onder­zoek en ont­dek­ten ze direct dat ze suik­erziekte had. Ze kreeg medici­j­nen en ging opknap­pen heen.


Na de oor­log kreeg ze een uitk­er­ing van de Sticht­ing 4045 als oor­logswe­duwe. Ik heb met de sticht­ing over haar toe­s­tand gespro­ken, ze alles verteld en een week later had mijn moeder een woning.

Ons eerste huis was op het Vis­ser­shop, in de Beuken­laan. Dat is de enige straat die niet is terug gekomen in het nieuwe plan. Mijn man had een laag num­mer, van z’n groot­moeder denk ik. En we namen mijn broer in huis. Sal­lie Smit, directeur van de won­ing­bouwv­erenig­ing, hoorde ons hele ver­haal en we kre­gen de won­ing van ZVH. We hebben geboft.

Keko was knecht bij bloemis­terij Schip­per en dat was een goeie baan. Dus toen hij als knecht bij de gemeente begon dacht hij dat hij daar wel verder mee kon, maar dat viel tegen, want als knecht kun je geen pro­motie maken. Hij had meer diploma’s dan z’n baas en wist ook veel meer van planten, maar het maakte niks uit. Hij is toen bij z’n vader gaan werken voor het grafonderhoud.

Tij­dens z’n eerste jaar bij de Heem­tuin heeft hij ook een dag­boek bijge­houden. Wat z’n werkza­amhe­den waren, welke zaden hij meegenomen had voor de tuin. Keko had een hele verza­mel­ing zaden, alle­maal in kleine buis­jes. En hij had natu­urlijk al veel ken­nis opgedaan bij de N.J.N..


koolman13Kees Kool­man was de allereer­ste tuin­man van de heem­tuin en heeft zich jaren later ook nog ver­di­en­stelijk gemaakt als bestu­urslid van NME Zaanstreek. Hij werd geïn­ter­viewd naar aan­lei­d­ing van het 50-​jarig jubileum van de tuin. “Ik ben vanaf 1955 tot 1963 heem­tu­in­man geweest. In die func­tie had ik weinig mogelijkhe­den om bin­nen de Plantsoe­nen­di­enst door te groeien. Het loon hield ook niet over. Ik heb er toen voor gekozen om in dienst te tre­den bij mijn vader, die onder­houd ver­richtte aan het grafw­erk van de begraaf­plaats aan de Zuid­dijk. Daar heb ik tot 1986 gew­erkt. Toen belandde ik in de WAO. Vol­gens mij waren er des­ti­jds ambitieuze plan­nen ron­dom de heem­tuin. Het moest een soort natu­ure­d­u­catiecen­trum wor­den en ik zou daar dan schoolk­lassen ont­van­gen en begeleiden.

Maar dat is er toen nog niet van gekomen. In mijn tijd was de heem­tuin slechts op de woens­dag­mid­da­gen voor het pub­liek geopend. Ik had de beschikking over een full time hulp van de Sociale Werk­plaats en had een alter­natief ges­trafte als extra hulpje. Ik had naast de tuin ook de zorg voor de vogels in en om de een­den­vi­jver. Daar hoor­den toen­ter­tijd ook nog pauwen bij. Om het aan­tal vogels te beperken raapte ik geregeld de eieren uit de nesten. Daar zijn in ver­schil­lende huishoudens heel wat pan­nenkoeken van gebakken.”

Mijn man kon het zware werk op de begraaf­plaats niet vol­houden. Hij had vanaf z’n jeugd reuma, als baby had hij dat al. De ziekte van Forestier is iets voor oud­eren, maar hij had het al vanaf z’n geboorte. Sti­jve armen, han­den, rug en gewrichten. Hij kon zich er goed mee red­den, maar het was erg pijn­lijk. Hij werkte toen bij zijn vader op de begraaf­plaats en de huis­arts vertelde hem dat als hij zo door ging hij in een rol­stoel terecht zou komen. Toen is hij gestopt. Finan­cieel was het niet best want hij zat op het min­i­mum­loon. Gelukkig was ik kleuter­lei­d­ster en had ook een inkomen.


De schilder Jan de Boer zat met mijn moeder op een volks­dans­groep. Hij had een viool, net als mijn moeder. Ze had­den ook een fietsclub om met z’n allen uit fiet­sen te gaan. Jan en Jans, ze waren vrien­den van m’n moeder. Keko hielp hem af en toe met het ver­voer van schilder­i­jen. Zo ont­moette hij meerdere kun­stschilders en beeld­houw­ers als Bram Ver­gouw of pot­ten­bakkers zoals Klaas de Boer en Han­nie Poelmei­jer. Hij bezocht zoveel mogelijk ten­toon­stellin­gen en was zeer geïn­ter­esseerd in mensen. Een echt mensen-​mens.


koolman14Wij kwa­men al vroeg in con­tact met kun­ste­naars want zo was m’n vader bevriend met Frans Mars. Hij heeft mijn vader nog geschilderd voor de oor­log. Kees had er wel belang­stelling voor en vond het ook aardig dat ik tek­ende. Maar ja, geld had je er niet voor. Zo was er eens een ten­toon­stelling in het Weefhuis van de fam­i­lie Janssen uit West­zaan. Daar hing een etsje voor 25 gulden. Dat had­den we niet en Jan­tje, de jong­ste zei nog dat we het maar aan z’n vader moesten vra­gen, dan kre­gen we het wel goed­koper. Nou dat von­den we weer niet leuk voor die man.


Later kwam hij wel bij ze over huis want hij had het onder­houd van het grafw­erk. Als Kees dan iets kopen wilden dan was er met dichte beurzen wel een afspraak te maken. Eens per jaar ging je de klanten langs voor het onder­houds­geld. Kees was ook zeer vri­jgevig als hij wist dat iemand iets kon gebruiken. Als mensen suik­erza­k­jes of tele­foonkaarten spaar­den begon hij alvast voor ze om zich heen te kijken. Zelf had hij ook een verza­mel­ing ansichtkaarten van de Zaanstreek. Hij had veel belang­stelling voor de geschiede­nis. We zijn in een aan­le­un­won­ing boven het Eras­mushuis in 2011 komen wonen. We woon­den tot dan in de Den­nen­straat. Maar nadat ik een har­t­op­er­atie had gehad, zei de huis­arts dat we nu maar moesten verkassen.


Keko kreeg een chemokuur, want hij had prostaatkanker, dat was in de hand te houden. Maar later kreeg hij darmkanker en dat werd te laat ont­dekt; een poliep was niet volledig ver­wi­jderd. Het is toen doorge­gaan naar z’n lever. Na de oper­atie kwa­men z’n maag en dar­men door die chemo niet goed meer op gang. Met de oper­atie voor een nieuwe heup moest die chemo gestopt wor­den, het resul­taat was dat hij overal bloedin­gen kreeg; z’n han­den, voeten en mond. Voor hij kwam te over­li­j­den was dat net weer een beetje over en hij kreeg weer zin en maakte weer plan­nen. Door die oude heup­prothese liep hij slecht maar op dat been kon hij nu weer zon­der pijn staan.


Hij was weer gelukkig en ik kreeg zelfs een dikke zoen van hem. Hij zat in z’n rol­stoel en maakte nog grap­jes met de ver­pleeg­ster. Er kwam een diepe zucht en weg was hij. Hij heeft genoeg pijn gehad in z’n leven hoor, maar is op een mooie manier heen gegaan.


Het ver­haal van Co.
Vlak voor Ker­st­mis 1965 werd ik als amper 18-​jarige, na diverse omzw­ervin­gen opgenomen in het gezin van Els en Kees Kool­man. Op dat moment had­den zij 3 kinderen, Jan-​Kees, Mar­ijke en Lon­neke. Mijn enige bezit bestond uit een week­end­tas met kleren en een paar boeken. Ik kreeg de beschikking over een eigen kamer met een bureautje en zelfs een elek­trisch kacheltje. Dit was voor mij een hele beleve­nis, nooit had ik een dergelijke luxe ervaren. Na ver­loop van tijd voelde ik mij hele­maal op mijn gemak in de nieuwe sit­u­atie, opgenomen in een gezel­lig, warm oncon­ven­tion­eel gezin waarin voor iedereen altijd aan­dacht en alles bespreek­baar was.

Veel van mijn schamele spullen wer­den ver­van­gen en ik mocht mijn kamer naar eigen idee inrichten. Boven­dien, ik vond dat heel erg luxe, mocht ik elke dag ná mijn werk douchen. Des­ti­jds werkte ik als wer­fknecht bij Houthandel Ver­weij en ver­di­ende ƒ 80,00 per week waar­van ik als bij­drage aan Els en Keko ƒ 15,00 betaalde. (Toen ik uitein­delijk weer op mijn eigen benen moest gaan staan kreeg ik een spaar­bankboekje met ƒ 300,- mee.) Als gevolg van mijn wat rom­melige leven had ik niet echt veel ide­alen en was eigen­lijk een beetje in de goot verzeild ger­aakt. Geen schoolo­plei­d­ing afge­maakt en vanaf mijn 14e jaar van het ene baan­tje naar het andere gegaan.


Op een dag vroe­gen Els en Keko hoe ik de toekomst nu verder zag. Ik had daar eigen­lijk nooit meer over nagedacht. Maar goed, op hun aan­raden ben ik aan een schriftelijke cur­sus, te vergelijken met de toen­ma­lige MULO, begonnen. Dat viel in het begin niet mee, ik had geen grein­tje zelfdis­ci­pline. Daarom stelde Els voor om een soort rooster te maken waarin in het bij­zon­der mijn studieac­tiviteiten wer­den gep­land. Dat lukte, en zo kwam ik weer een beetje in het gareel.


Zeker voor een jon­gen van amper 18 jaar die altijd maar wat aangerom­meld had was dit een hele nieuwe ervar­ing. Al snel bleek dat het stud­eren mij aardig lukte, ik kon altijd op advies en hulp van Els en Keko reke­nen, en ik kreeg er wel aardigheid in. Zo startte mijn ‘nieuwe’ bestaan op Dennes­traat 9 in Zaan­dam. Keko had des­ti­jds een bedri­jfje in gra­fonder­houd en de aan­leg en onder­houd van tuinen. Regel­matig hielp ik bij diverse klussen; iets waaraan ik nog veel leuke herin­ner­in­gen heb. Vooral aan het werken op de begraaf­plaats moest ik wel even wennen.


koolman15Een enkele maal hielp ik ook bij het aan­leggen van een nieuwe tuin, grond kruien etc.. Eigen­lijk niets bij­zon­ders, ware het niet dat we op een zeker moment grond uit het cen­trum van Ams­ter­dam kre­gen, zware vette klei. Bij het ver­plaat­sen van deze grond bleek deze vol te zit­ten met aller­lei potscher­ven, tegels, kruiken, pot­jes, munten, tin­nen lep­els en vorken, bor­den etc. Toen we dit con­sta­teer­den werd elke schep grond grondig bekeken en al snel had­den we, zeker dank zij de ade­laars­b­lik van Keko, een emmer vol met spullen die thuis wer­den afge­spoeld en op hun evt. waarde beoordeeld.


Ook dit was voor mij heel nieuw. Over de “Ade­laars­b­lik“ van Keko: soms als ik bij hem in de 2CV door de polder reed kon het gebeuren dat hij plot­sel­ing remde, dan moest ik zijn ver­rek­ijker in zijn eeuwig vol­ge­laden auto opzoeken omdat hij iets, een vogel o.i.d., gezien had. Niets ont­ging hem!


koolman16En dan het strand­jut­ten, als het flink gestormd had kon het voorkomen dat ik ‚s mor­gens heel vroeg uit mijn bed getrom­meld werd, het ont­bijt stond al klaar, en we reden meestal naar Wijk aan Zee om te zien wat er zoal aange­spoeld was. Op het strand aangekomen was mijn slaperigheid al gauw over.


Vaak woei het nog hard en je werd bijna gezand­straald door het opgestoven zand. We liepen dan noord­waarts langs de brand­ing en als er iets aange­spoeld was, was ik nooit de eerste die het zag. Zo kwa­men we vaak met de meest uiteen­lopende spullen thuis. Gas­f­lessen, gewone flessen, en écht waar, soms met een briefje er in, vis­net­ten, glazen, met­alen, kurken of plas­tic dri­jvers, bruik­bare stukken hout, houten scheep­son­derde­len soms en nog veel meer spullen die Keko de moeite waard vond. Ook zeeschuim, het kalka­chtige rugschild van de zeekat werd verza­meld en meegenomen. (Keko gebruikte dit om er natu­ursteen mee te poli­jsten.) Soms dode vogels, een dode zee­hond maar die gin­gen niet mee naar huis.


Ik herin­ner me nog de keer dat Els en Keko ook deel­na­men aan het zomerkamp van Buurthuis de Brug op een land­goed in de buurt van Mook (Lim­burg). Er waren daar wat ven­net­jes in de buurt waar het wild regel­matig kwam drinken. Keko had dit al snel ont­dekt en zo kwam het voor dat ik ‚s mor­gens vroeg werd gewekt om dat te bek­ijken. Het­geen betek­ende dat je met haastig aangeschoten kled­ing door het natte gras kroop om onge­merkt het wild gade te slaan.

Zo heb ik tot juli 1967 deel uit­ge­maakt van het gezin van Els en Keko een peri­ode die uitein­delijk bepal­end bleek te zijn voor de rest van mijn leven. Aan hen heb ik veel te danken, hun invloed en betrokken­heid waren voor mij heel belangrijk.



De Kun­stverza­mel­ing

Keko´s groot­ste hobby was het verza­me­len van etsen en schilder­i­jen. In over­leg met de kinderen besloten we dat er wel wat verkocht kon wor­den. Toen zowel het Molen­mu­seum als het Weefhuis aan­bo­den een ten­toon­stelling ter herin­ner­ing aan hem te organ­is­eren, werd dat meteen een mooie gele­gen­heid om vrien­den en ken­nis­sen iets te laten zien en eventueel te kopen.
koolman18

De toe­spraken van Mar­ijke Viegen – Kool­man en Henk Hei­j­nen op 10 jan­u­ari 2014, zoals op de uitn­odig­ing ver­meld, vol­gen hieronder.

Toe­spraak door Mar­ijke van Viegen-​Koolman

Allereerst van harte welkom bij deze unieke dubbel­tentoon­stelling in het Weefhuis en het Molen­mu­seum van het verza­melde werk van onze man en/​of vader Kees Koolman.


Ik wil mij graag aan u voorstellen. Mijn naam is Mar­ijke van Viegen-​Koolman. Ik mag hier, als dochter, iets vertellen over Kees Kool­man, velen ken­nen hem als Keko! Een markante Zaankan­ter en een ent­hou­si­aste kunst– en natu­urliefheb­ber, zoals, in 2012, op zijn rouwkaart stond. Hij kende echt veel mensen en velen kenden Keko!

Ik hoef eigen­lijk niet zoveel meer te vertellen, want gis­teren stond er een heel mooi en groot artikel in het Noord Hol­lands dag­blad over deze ten­toon­stelling en mijn oud­ers. Voor de meeste gen­odig­den die hier aan­wezig zijn, was hij een bek­end per­soon. Ieder heeft zijn eigen herin­ner­ing aan en ervar­ing met hem. Het is dan ook onmo­gelijk om hier alles te melden. Je mist altijd wel iets.…. Ik hoop het kort te houden.


Allereerst: Kees was gek op zijn gezin. Zijn vrouw Elsje Dea (zijn meisje, zijn steun en toev­er­laat), hun kinderen. De oud­ste, onze broer Jan Kees, helaas veel te vroeg overleden in 1972, de oud­ste dochter Mar­ijke en de jong­ste telg: Lonneke.


Hij stond altijd voor ons klaar, wij hoef­den maar te vra­gen of hij regelde het voor ons/​bracht ons weg/​haalde ons op/​etc. Niets was hem daar­bij te gek of te ver. U zult dit wel herken­nen, want ook u weet: als je vertelde dat je hier van hield of daar in geïn­ter­esseerd was, dan kwam even later Keko wel bij je langs met een tas of auto vol met die spullen.


koolman19Hij was een echt mensen mens met een brede inter­esse. Wat maakte dat wij als gezin er vaak op uit trokken. De natuur in, het strand of het open veld had hier­bij zijn voorkeur. Wij zullen wát vaak met storm op het strand of de pier geweest zijn. Zo bezochten wij ook het Natu­ur­mu­seum, de Heem­tuin en de kinder­boerderij Dar­win­park, maar wij reden ook met Luilak door de Zaanstreek om alle vuren langs te gaan of waren regel­matig op de Zaanse Schans of in het molen­mu­seum te vin­den. Ook reed hij graag samen met ons naar een rom­mel­markt, om dan vooral iets te kopen bij een kind die met wat hebbe­dinget­jes op een kleedje stond te verkopen.


Zo gin­gen wij als kind, maar ook later, mee naar de diverse kun­st­ten­toon­stellin­gen. Wij zullen wat rondgelopen hebben hier in ‚t Weefhuis/​de Zien­a­goog (u weet wel eerst op de Gedempte Gracht, maar later ook in de West­z­i­jde). Ook kwa­men wij bij de ver­schil­lende Zaanse kun­ste­naars thuis. Voor ons niets bij­zon­ders, wij wis­ten niet beter.

Zijn brede inter­esse maakte ook dat hij met veel mensen con­tact had. Het maakte niet uit wie je was: directeur, kun­ste­naar, col­lega, buur­man, sec­reta­resse, strand­jut­ter, vri­jwilliger, ler­aar, vriend, ambte­naar of kind; hij was er voor je.

Keko deelde naast zijn aan­dacht en spullen, ook zijn ken­nis graag met iedereen. Per­soon­lijk, zoals zijn dieren-​, planten– en snoeiken­nis aan Bram, mijn man/​zijn schoonzoon t.b.v. onze moes­tuin, maar ook algemeen.


Vele Zaanse organ­isaties weten dit ook. Kees was echt gericht op de Zaanstreek. Hij kwam, vaak samen met Els, bij diverse his­torische verenigin­gen, het natu­ur­mu­seum, De Zaanse Molen­v­erenig­ing, de Odd Fel­lows, diverse Zaanse scholen of won­ing­bouwv­erenigin­gen. Ook bij de oud verzetsstri­jders, de gemeente, het poli­tiemu­seum, de poli­tie, enz, enz.


koolman20Op ver­zoek van mama wil ik, mede dankzij Kees, de medew­erk­ers van het Weefhuis expli­ciet bedanken voor de aan­passin­gen die jul­lie aan­brachten, zoals het realis­eren van een leun­ing en/​of het aan­bren­gen van extra hand­vaten. Dit waardeerde Keko en Els heel erg! Op deze manier kon hij, ondanks zijn hand­i­cap toch gewoon bin­nen komen en zijn vri­jwilliger­swerk uitvoeren.


Zijn droom was om ooit een Zaans Museum, in welke vorm dan ook, in te kun­nen richten. Daar­voor verza­melde hij thuis dan ook van alles. Het huis stond er vol mee. Wij zijn er mee opge­groeid. Als het maar iets te maken had met de Zaanstreek. Zo waren er diverse Zaanse kun­ste­naar­swerken, zoals beelden, schilder­i­jen, etsen, tekenin­gen, maar ook kran­te­nar­tike­len, boeken, de Zaanse taal, de Zaanse molens, een plat­te­grond of voor­w­er­pen die op de Zaanstreek betrekking had­den, ed. Helaas is dat er nooit van gekomen.

Gelukkig hebben wij nu wel deze unieke dubbel­tentoon­stelling. Gelijk­er­tijd in zowel ‘t Weefhuis, als in het Molenmuseum.

Mama bedankt dat je er altijd was voor papa en als stuwende kracht achter hem stond. Ook bedankt dat je dit voor papa wilde doen, want een klus was het zeker. Ook de vri­jwilligers die de etsen tentoonstellings-​klaar gemaakt hebben: Bedankt! Wij waarderen dit enorm.


Onze spe­ciale dank gaat in het bij­zon­der uit naar de heer Henk Hei­j­nen, con­ser­va­tor van het Molen­mu­seum en mevrouw Riet Zegers-​Deerenberg van het Weefhuis en haar man Jan. Dank zij hun ini­ti­atief en enorme inzet is deze exposi­tie tot stand gekomen. Petje af!


Ik hoop dan ook dat zij straks iets meer over de ten­toongestelde kunst­werken en hun kun­ste­naars kun­nen vertellen, want dat kun­nen zij beter dan ik.

Over Keko is zeker niet alles gezegd. Het zal nooit com­pleet zijn. Ik weet zeker dat ik achteraf van jul­lie hoor van: “Oh, had dit ook verteld” of “dit is ook typ­isch Keko”. Ik zou zo zeggen: Praat er hier dan maar met elkaar over en deel het net zoals Keko het zou willen!

Veel kijk en koop plezier!

Mar­ijke van Viegen-​Koolman (mede namens Els en Lon­neke Koolman)



Toe­spraak Henk Hei­j­nen

Het verza­me­len zat Kees Kool­man in de genen. Als hij iets zag dat zijn belang­stelling trok, of als hij iets zag waar­van hij wist dat die of die het verza­melde, of iets waar­van hij vond dat die of die het moest hebben, dan besloot Kees steev­ast dat hij het moest aan­schaf­fen. Els, zijn vrouw, zei wel eens voorzichtig: “Kees, bedenk eerst eens waar je het thuis wilt ophangen. Is er nog wel een plekje voor?” Het was een retorische vraag, want het huis hing vol. Kees hoorde het wel, maar hij sloeg het advies volkomen in de wind. Verza­me­len was zijn lust en zijn leven. Of het nu kunst was, of melk­doppen, postzegels, sigaren­band­jes, boeken, posters, droog­bloe­men, ansichtkaarten, noem iets op en Kees verza­melde het.

koolman21De meest in het oog sprin­gende eigen­schap van een echte verza­me­laar is het streven naar volledigheid. Zag Kees een ets van Frans Room, dan moest en zou hij alle etsen van Frans Room bezitten.

Foto: Ets van Frans Room.


Kocht hij een boek over de Zaanstreek, dan moest hij alle boeken over de Zaanstreek hebben.

Een andere eigen­schap van de verza­me­laar is de ver­min­derde belang­stelling na de aan­schaf. Waren een­maal alle staten van een ets door Peter Lan­gen­berg ver­wor­ven, dan verd­we­nen ze keurig opge­bor­gen in een la. Als de buit bin­nen was, werd de aan­dacht op iets anders gericht.


Bij Kees was het alles of niets. Hij was een vechter. Hij moest wel, want door een chro­nis­che ziekte had hij altijd pijn. Boven­dien trokken zijn gewrichten krom zodat hij moeil­ijk bewoog. Des te indrin­gen­der was zijn blik als zijn oog op iets van zijn gad­ing viel. Was hij een­maal bevan­gen door de verza­melkoorts, dan was er ook geen houden meer aan. Tal­loze keren moet hij han­den­vol kun­ste­naars hebben achter­volgd tot in de diep­ste krochten van hun ate­liers, wijzend naar kunst­werken, vra­gend, smek­end, bede­lend om een ets, een teken­ing of een schilderij. En hij wist van geen wijken: alleen met een kunst­werk ging hij de deur weer uit.


Ooit sprak hij af met zijn naamgenoot Cees Woudt (uit­gever en kun­stliefheb­ber) dat zijn col­lec­tie Zaanse kunst geëx­poseerd zou wor­den aan een wand van het Zaans Museum. Helaas over­leed Cees Woudt en kwam er niets van de plan­nen terecht. Nu, zo’n vijf­tien jaar later, komt die exposi­tie voor een deel alsnog tot stand. Voor een deel, omdat deze werken in het Weefhuis en de werken in het Molen­mu­seum nog niet de helft uit­maken van de col­lec­tie Kool­man. Hier in het Weefhuis is het werk de komende twee week­enden te zien. Nog veel meer werk tot 10 maart.


Het verza­me­len zat Kees Kool­man in de genen. Nu Kees niet meer bij ons is, probeert zijn vrouw Els te ontza­me­len. Om in stijl te bli­jven en de geest van zowel het verza­me­len als het ontza­me­len lev­end te houden zijn alle werken te koop. Iedere aankoop kan de kiem zijn voor een nieuwe verza­mel­ing, of is een aan­vulling op de verza­mel­ing die u al heeft. Met de aankoop keert u straks tevre­den huiswaarts. Het kunst­werk kri­jgt een promi­nente plek of het komt bij de andere kunst­werken die u thuis koestert. En al snel komt bij u de gedachte op dat er nog iets mist in uw col­lec­tie, zodat u geïn­spireerd raakt om op jacht te gaan naar nieuwe kunstwerken.

Dit alles, dames en heren, zou Kees ook zo gedaan hebben.

koolman17

Foto: Keko bij de uitreik­ing van de Vri­jwilliger­sprijs van Zaanstad door burge­meester Geke Faber.

Kees Kool­man 19322012 (red.)


Nagekomen bericht:

Beste redac­tie, beste Co Plomp,

Zojuist heb ik jul­lie artikel over Kees Kool­man gelezen. Mijn herin­ner­in­gen aan KeKo hebben alle­maal betrekking op vogels kijken. Op een woens­dag mid­dag werd ik (als 10 à 11 jarige) meegenomen in KeKo zijn 2CV naar het zijkanaal waar de Nauer­nasche Vaart in het Noordzeekanaal uitkomt. Hij wilde mij stelt­lop­ers laten zien. Daar­toe was “de Kist”, een vogel­gids, bij de hand. Ik heb genoten van de scholek­sters, kok­meeuwen, zil­ver­meeuwen en man­telmeeuwen, aalscholvers en in het bij­zon­der van de steen­lop­ert­jes. Iedere keer als Kees een vogel gezien had liet hij mij met de ver­rek­ijker die vogel zien en las hij voor uit de vogel­gids. Ik heb veel over vogels van hem geleerd. Later heb ik bij De Slegte een­zelfde vogel­gids gekocht.

Rond dezelfde tijd nodigde de fam­i­lie Kool­man ons uit voor een verblijf in Aldemir­dum in Gaaster­land. Daar verbleven wij in een bun­ga­low te mid­den van, voor mij, een opwindende natuur. Kuifmezen, koolmezen, pim­pelmezen, Vlaamse gaaien (natu­urlijk), rooie eekhoorn­t­jes. En altijd was “de Kist” bij de hand.

Met Keko en met Co ben ik ook wel wezen strand­jut­ten, maar ik had meer oog voor de zil­ver­meeuwen, grote en kleine man­telmeeuwen en strand­lop­ert­jes. Wat mij daar nog het meeste bijs­taat is de vondst van een koek­b­lik met inhoud (een fruitcake).

Met groet,

Henk van den Berg jr.

Joomla tem­plates by a4joomla