Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Mevrouw T. E. de Jong – Swart
Van onze redac­tie, Ruud Meijns

deJongSwart0

Mevrouw De Jong — Swart is 28 sep­tem­ber 1922 geboren op de Zuid­dijk huis­num­mer 102. Het grote pand van toen staat er niet meer. Het woon­huis was eigen­dom van haar oom, de broer van haar vader en de oom wilde er een garage bij bouwen. Dat zou beteke­nen dat er wagens vanaf vijf uur ’s mor­gen in en uit zouden rij­den. Haar vader wilde daar niet boven wonen.

Het huis Zuid­dijk 102 was miss­chien wel 300 jaar oud; er waren kelders waarin de Span­jaar­den nog hebben gezeten. In het huis zaten van die grote balken. Eerst stond het aan de goot maar door de ver­bred­ing van de Zuid­dijk moest de won­ing twee meter achteruit.

deJongSwart2

Het huis is op de foto net niet zicht­baar omdat het inver­dan staat t.h.v. waar de mensen lopen.

Mijn vader ging als jonge man op de fiets naar Ams­ter­dam om de Franse taal te leren. Want als kok-​patissier moet je Frans kun­nen spreken natu­urlijk en recepten kun­nen lezen.

En mijn vader heeft in Par­ijs gew­erkt, maar mijn groot­moeder had nog een zoon in Amerika en daar kon ze niet tegen. Mijn vader is drie keer terug gekomen in de hoop dat haar heimwee over ging en hij is tenslotte maar hier gebleven. Hij heeft toen een lev­ens­mid­de­len­zaak opgezet. De lev­ens­mid­de­len­zaak onder de naam Swart. Hij was daar­voor bakker-​patissier geweest. Of er ver­band is met koek­fab­riek Swart, dat weten we niet. Mijn vader werkte als kok-​patissier in ver­schil­lende hotels in Ams­ter­dam en Zee­land en ging daarna naar Par­ijs om te werken.
(Mijn zoon is nog naar Par­ijs geweest en heeft daar het hotel bezocht en de foto laten zien waar m’n vader met de baas en het per­son­eel op staat. Die hangt daar nu in het hotel.)

Naast haar hangt ook een foto van haar groot­moeder. Vol­gens mevrouw De Jong — Swart woonde haar groot­moeder aan de overkant van de Zuid­dijk in de boerderij. Later is zij met haar zoon in de zaak gegaan. Een andere zoon is toen in de boerderij getrokken. De boerderij had een veranda aan een kant en was behoor­lijk groot. Het land dat er achter lag werd later ingenomen door van de Jonge Arnoldusstraat.
Veel land in de fam­i­lie en bij de Vethaken. Mijn groot­moeder is voor de tweede keer getrouwd en toen met een Vethaak. Op de hoek van het Sluis­pad had een Vethaak een boerderij. Jan Vethaak is met z’n huishoud­ster getrouwd en die woon­den er naast op de Zuid­dijk. Bij Jan Vethaak is mijn man in 1943 uit­getrouwd, hij kwam uit Via­nen dus is hij bij Jan Vethaak ‚uit­getrouwd’, zoals dat heet.

Mijn vader had als jonge man een rij­tuig gehu­urd, haalde in Ams­ter­dam op de Keiz­ers­gracht zijn ver­loofde op en toen zijn ze op 17 feb­ru­ari in de Nieuwe kerk getrouwd. Maar ik heb er geen foto van, dat was toen niet zo. Ook geen foto’s van het huis op de Zuiddijk.

Mijn groot­moeder woonde op 102 en toen mijn oud­ers trouw­den zijn zij in de winkel gekomen en mijn groot­moeder in een huisje ernaast. Mijn vader bracht haar elke avond een kopje chocolade.

deJongSwart4Er hangt een foto van haar vader en moeder met twee kinderen. “Toen was ik er nog niet”. Het gezin Swart had vier kinderen. Op zondag moest m’n moeder op bed bli­jven, dan gin­gen mijn broer en zus afwassen en ik opber­gen, dan zette mijn vader thee en als alles klaar was riep hij: ‘vrouw kom er maar uit, de thee is klaar’. Ik had een bij­zon­dere vader.

Het gezin is in 1930 naar de Jonge Arnoldusstraat 86 ver­huisd. Ooit ston­den er grote bomen tegen­over het Skager Rak. Die verd­we­nen voor de door­gang naar de Jonge Arnoldusstraat.
Haar oud­ers hebben toen een huis laten bouwen, niet op de hoek, want daar zat slager Riezen­bos, wij waren er net voor met die brede steeg. Achter het huis was een sloot waar ik heb leren schaatsen.

deJongSwart3Ik heb nog gaslam­p­jes meege­maakt, met zo’n kousje. Wij kre­gen elek­tra en toen kwam er een man met een Pro­tos stofzuiger. Hij strooide maïzena op het kleed en ging dat opzuigen. Mijn vader kocht de stofzuiger meteen, want dat was een ver­licht­ing voor m’n moeder.

We had­den een dien­st­meisje. En ook iedere veer­tien dagen een naais­ter. Deze naais­ter maakte van de katoe­nen zakken, waarin haver­mout was ver­pakt, nacht­pon­nen en hemd­jes met kant. De grote zakken wer­den eerst uit­gekookt en daarna door haar ver­w­erkt. Zij had een blinde zuster die werd gebracht door een jonge dame voor twee kwart­jes. Ze was dan bij ons tot na de thee. Ze kon prachtig breien en ik begreep niet hoe iemand die niet kon zien dat kon. Ze maakte kleine vierkante stuk­jes die later tot een groot sprei aan elkaar wer­den gemaakt.

Mijn vader ging iedere maandag naar de beurs. Hij deed zaken met Albert Heijn en Simon de Wit. Als er pruimen wer­den verkocht gin­gen ze dat opwellen, dat bracht meer op, maar dat vond mijn vader niets. Mijn vader was erg eerlijk en een erg geziene man.

Mijn vader heeft achter in de schuur fourage opgezet, hij maakte ook jam. Ons huis stond aan de straat­goot. Dan kwam Zwenne met zijn paard en wagen die bracht de goed­eren en ook een vat met stroop. En op een keer, hij droeg het vat op z’n rug, viel het vat. Alle stroop op de grond en de mensen uit de buurt kwa­men pot­jes vullen, want je kon het niet meer verkopen.

Vanuit huis keken we op de Zaan, richt­ing Prins Hen­drikkade. Toen ik zes jaar was moest ik bood­schap­pen weg­bren­gen. Mevr. Keizer van de Kade moest dan iets voor 12 uur hebben. Ook bij de dames Lan­gen­berg op de Kade, één van hen was apothek­eres. Ze woon­den in een huis met rooie steen, links van het Skager Rak. En de heer Van Boven, hij was gemeen­tes­ec­re­taris van Zaan­dam. Op het hoekje woon­den twee dames, onder­wi­jz­er­essen, ken­nis­sen van mij.

deJongSwart5Naast ons kan je door de steeg naar bene­den en in die steeg staat nog een huisje. Dat is de Eerste Spuithuis­steeg. Daar achter waren nog twee huis­jes, die staan er ook nog. In een­tje woonde vis­ser­man Blei, die had een jon­gen die kwam bij ons bood­schap­pen doen. Hij kwam met een briefje van z’n moeder en kreeg dan een zakje snoep­jes. Als je bij hen bin­nenkwam in de kamer ston­den op een richel alle­maal bus­jes van Buisman’s Koffie voor huur, kleren, gas enz., een hele richel vol. Het was geen vet­pot denk ik. Er lag een klein bootje achter in de sloot, maar daar kun je toch niet ver mee komen.

Rechts: De ingang naar de Spuithuissteeg

En naast de vis­ser­man woonde Bart, ‚de Klop­per­man’ die ging ’s mor­gens om vijf uur op pad en riep dan “Vijf uur heit de klok, de klok heit vijf!”. Toen had­den mensen, de gewone mensen, nog geen klok. Bart woonde naast ons, aan de slootkant.
(Ik ben later nog met een vriendin in die steeg geweest toen ik nog goed kon lopen en ben zelfs op vis­ite geweest bij de jonge mensen die er nu wonen.)
Aan de andere kant van ons huis woonde Diederich. Zij had­den een prachtige tuin.

Achter ons huis had­den wij gele steen­t­jes en in het mid­den een water­put. Daar bovenop sneed mijn moeder zater­dags de groente en dan ging ze dat wassen, dat was voor zondag. Die water­put zal nu wel dicht gegooid zijn. En eens in het jaar smeerde mijn vader die steen­t­jes in met een bleekpoeder uit een blauw doosje en de vol­gende dag ging hij dat schrobben.

Het plaat­sje achter het huis was ongeveer zo groot (mevrouw geeft ongeveer 20 m2 aan) en dan was er klimop, liep je tussen twee bomen dan naar links daar was de plee, grijs geschilderd, mooi en net­jes schoon, met een vaatje. Dat werd regel­matig opge­haald door de Boldootkar.
We had­den kalkoe­nen en kip­pen. Links ston­den bomen en rechts stond het kip­pen­hok met gras. En op de helft stond een grote schuur met de fourage van m’n vader en verder gras waar we op speelden. Kist­jes op elkaar, je jurk in je broek en dan gin­gen we gymen, je ver­maakte je eigen. Ik ging nooit de straat op.

De steeg was niet zo breed, met een gaas hekje en dan kwam de A.J.C. voor­bij, dat von­den we prachtig. Ik stond met m’n schoe­nen in het hekje. Die A.J.C.’ers zon­gen ‘Wij zijn de jonge garde!’, ik ken het liedje nog. Vlaggen voorop en sportk­ousen. Dat von­den we een prachtige optocht.

deJongSwart6

Zuid­dijk met rechts de flink ver­lichte fiet­sen­winkel van Van Ederen.

Naast Van Ederen, aan de overkant op de Zuid­dijk woonde Thie in een klein houten huisje, dat was een schoen­maker. Er hing zo’n half gordi­jn­tje en mijn moeder ging er elke dag naar toe om de ogen van de vrouw te drup­pe­len. Ik mocht wel eens mee en dan stond er zo’n potkacheltje, gloeiend, en dan was ik zo bang. Ik dacht die vrouw is blind hoe kan dat nou? Ze had altijd een strooien hoedje op en hij een petje.

Moeder bracht ook wel eens soep naar een klant bij ziekte en toen ik al wat ouder was, moest ik helpen, de grond dweilen of zo. Maar daar mocht je niets voor van­gen en daar keek je ook niet naar. Ik weet nog dat ik op de Gedempte Gracht bij een klant ben geweest, die heette Tel en die werkte bij Land­saat en had een groot gezin. Dat lieve vrouwtje lag in bed en dan moest ik de grond dweilen. Haar man moest iedere dag de kleren van die jon­gens wassen. Een goeie man, hij ging naar bakker Land­saat, die woonde op de Rozen­gracht, een broer van die van de Zuid­dijk. Hij kwam bij ons brood brengen.

Mijn vader had geloof ik, drie bar­bi­ers, alle­maal klanten. Bij de een liet hij zich knip­pen, bij de ander scheren. Bakker op de Zuid­dijk, tegen­over de Ganzen­werf­s­traat. Daar was ook een fiet­sen­winkel, in het huis van Land­saat. Die waren naar Amerika geweest. Die man, zijn naam was Bok wilde een limon­ade­fab­riek begin­nen in Hil­ver­sum en die vroeg mijn vader om geld om dat te starten. Mijn vader kon wel wat geven, maar niet zoveel als hij nodig had. Hij is toen naar Hil­ver­sum vertrokken en kwam Land­saat erin.

Toen ik een jaar of vier was gin­gen we met een gehu­urd rij­tuig met koet­sier naar Bloe­men­daal, naar het Kopje, op Hemel­vaarts­dag. We gin­gen nooit met vakantie, dat was toen niet, we had­den een zaak. Maar dan moest wel de afwas in een grote witte bak met een blauw randje in het kastje, moest de goot­steen schoon zijn, omdat we ’s mid­dags weg gin­gen. Heel bijzonder.

We zijn in april 1930 in het nieuwe huis in de Jonge Arnoldusstraat gekomen en in novem­ber van dat jaar is mijn vader gestor­ven. Hij was ern­stig ziek en is kort na de ver­huiz­ing overleden. Het was natu­urlijk heel zwaar voor mijn moeder en het is geweldig dat ze dat heeft vol­ge­houden zon­der dat ze fail­liet gegaan is.

deJongSwart7

De Klaas Katerstraatschool.

Mijn eerste school was in de Klaas Kater­straat. M’n eerste juf­frouw was een schat en de tweede had van die lange stren­gels en die draaide ze om de oren en die noem­den men radio-​dotjes. Ik moest van haar in het gas-​kassie omdat ik niet bij was met het lezen. Ik had vroeger veel oor­pijn gehad en was wat doof en omdat ik wat achterbleef moest ik van die juf­frouw in het gas-​kassie. Onder de trap zat een kast en het had zo’n klein raam­pje. Er stond een kachel in en schoolborden.

Toen de school aan de Jonge Arnoldusstraat open ging waren er niet genoeg leer­lin­gen en ze vroe­gen aan mijn moeder of haar kinderen daarop mochten. Daar heb ik dan de 3e, 4e en zo verder gedaan. Na de lagere school heb ik nog twee jaar huishoud­school gedaan in de Oost­z­i­jde op Sancta Maria. Ik had zelf nog graag verder geleerd, maar dat kon niet, ik moest thuis komen. Later heb ik dat een beetje inge­haald door de moeder-​mavo te doen. Ik heb nog Frans, Duits en Engels gehad. Ook heb ik een peri­ode Rus­sis­che les gehad en ben zelfs nog naar Rus­land geweest, maar ik vond het daar niet prettig.

Toen ik zestien was schreef mevrouw Blei van de Spuithuis­steeg mij een briefje, dat, nu ik zestien was, ze wilde stop­pen met de bood­schap­pen bestellen en ook weer eens ergens anders gaan kijken. Wat lief hè, zo waren de mensen vroeger.

Mijn groot­vader, vader van mijn moeder, woonde in de IJ-​polder. Wij gin­gen dan met de taxi de West­zan­erdijk op, met een klein pon­tje over naar de Ams­ter­damse kant en dan stond mijn groot­vader met paard en wagen te wachten en reden we naar zijn huis, een klein boerder­i­jtje aan het kanaal F. Hij werkte er nog bij in de Suik­er­fab­riek in Halfweg.
Mijn moeder kon heel goed leren en kon onder­wi­jz­eres wor­den. De schooljuf en de hoofd­meester waren bij mijn groot­vader geweest maar het ging niet door. Hij zei, ‘ik heb elf kinderen en nie­mand leert verder.’

We had­den een zaak met een kleine knecht en een oud­ere knecht, die was weer een zoon van een klant van ons. De andere was ook fam­i­lie van een klant van ons. Klanten waren heel veel van de kerk. Wij waren protes­tant, Her­vormd.
Mijn vader is jong gestor­ven en als het kon moest je meew­erken in de winkel. Mijn moeder, die er alleen voor stond, was heel schoon. Op vri­jda­gavond moest er wor­den schoonge­maakt. Mijn zus deed voor de toon­bank en mijn broer deed erachter. Al die koek­b­likken moesten gelapt wor­den, de vlees– en de kaas­ma­chine schoonge­maakt wor­den.
Ik maakte een keer een ver­giss­ing, zout en soda stond naast elkaar en toen heb ik soda gegeven i.p.v. zout. Dus die mensen aten aar­dap­pe­len met soda, vre­selijk hè. Ik heb nooit wat gepikt maar één keer moest ik voor een klant bon­bons afwe­gen, choco­laat­jes, alle­maal het­zelfde en ik dacht wat zal dat lekker zijn, mijn moeder was er niet, een­tje gepakt en nog een­tje en toen het hele rijtje want anders zien ze het, dacht ik nog. Dit was één keer, ik nam wel eens een handje haver­mout, maar nooit een reep of zo.
Mijn moeder was heel zuinig. We had­den een kruide­niers­boekje (ik heb het nog), daar schreef ze alle bood­schap­pen in die ze hebben moest en dan trok ze voor zichzelf 10% af, maar ze betaalde alles wat ze uit de winkel nam. We zijn nooit fail­liet gegaan. Er waren meer vrouwen met winkels, maar daar­van zijn er heel wat fail­liet gegaan.
Het huis in de Jonge Arnoldusstraat 86 was heel groot, boven en bene­den, we had­den een fiet­sen­hok, maar we had­den geen douche, geen bad­kamer. Toen heeft m’n moeder een bad gekocht. Dan moesten we een grote was­ke­tel op een petroli­es­tel zetten en dan sjouwen om het bad te vullen. Achter het huis ston­den drie grote peren­bomen en een kippenhok.


Joomla tem­plates by a4joomla