Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Hulp-​Expeditie “Zaan”
Van onze redac­tie, door Ruud Mei­jns

Watersnood1953De her­denk­ing van de Water­snoodramp in 1953 in Zee­land is al weer enige tijd achter de rug maar onlangs kre­gen wij de beschikking over een getypt ver­slag van een red­dings­ac­tie die vanuit Zaan­dam in die feb­ru­ar­ida­gen was opgezet. Wij willen u dit ver­slag niet onthouden.
In 1953, in de nacht van 30 jan­u­ari op 1 feb­ru­ari braken de dijken in Zee­land door. Een ramp van ongek­ende omvang trof Zee­land en in het hele land voelde men met de Zeeuwen mee. Hul­pacties wer­den op grote schaal op touw gezet en in Zaan­dam trof de Haven­di­enst voor­berei­din­gen om met het schip van de Haven­di­enst “De Zaan” naar het rampge­bied te trekken om hulp te ver­lenen.

Het getrof­fen gebied (kaart wikipedia)

De onder­haven­meester van Zaan­dam dhr. De Vries hield van deze tocht een dag­boek bij. We pri­jzen ons gelukkig dat wij dit via dhr. W. Visser van het Kalf in ons bezit hebben gekre­gen. Als aparte doc­u­menten zijn zowel het ver­slag van de hul­pactie als de notulen van de raadsver­gader­ing van 6 feb­ru­ari 1953 over dit onder­w­erp als PDF toegevoegd.

Uit Zaan­dam ten beho­eve van het rampge­bied Zee­land 1953
Om 20 uur op de 2e feb­ru­ari werd begonnen de Zaan, toe­be­horende aan de Gemeen­telijke Haven­di­enst te Zaan­dam, in gereed­heid te bren­gen om een tocht te onderne­men naar het over­stroomde gebied van Zee­land, met de bedoel­ing zoveel mogelijk hulp te ver­lenen in deze gebieden.
Te mid­der­nacht was alles gereed voor vertrek. De boot was uit­gerust voor een tocht van ongeveer drie weken met lev­ens­mid­de­len, bunkers, drinkwa­ter, medica­menten en andere ben­odigdhe­den.
De beman­ning bestond uit vier per­so­nen van de Haven­di­enst. De namen zijn als volgt; Jan de Vries, onder­haven­meester, func­tie aan boord, com­man­dant. Albert Romeijn, haven­beambte, func­tie aan boord stu­ur­man, kok, boekhouder e.a.; Pieter Poen, opzichter, func­tie aan boord machin­ist, hulp­kok e.a.; Koert Ziel­stra schip­per van de boot. Tij­dens het vertrek waren aan­wezig de heren Burge­meester Thomassen en Haven­meester Stelle­man.

3 feb­ru­ari 1953.
Vertrokken te 00.00 uur van de boot­steiger te Zaan­dam. Passeer­den te 4.30u Vreeswijk en meer­den het schip te 4.50u aan de sluis­rem­ming aldaar in afwacht­ing van daglicht aangezien we niet met de vaar­toe­s­tand op de riv­ier de Lek op de hoogte waren van­wege de over­stro­ming in dit gebied. Wij gun­den ons echter niet veel tijd en ver­vol­gden de reis toch maar in de donkerte. Alles ging goed. Liepen om 8.45u de Noord in en passeer­den te 9.25u Dor­drecht. Het weer was goed, zuid­west­elijke koelte.
In de Noord waren de eerste ken­teke­nen van de over­stro­ming reeds zicht­baar. Overal waren ploe­gen aan het werk om de dijken te dichten. Namen om 9.45u een slecht lopende motor­boot op sleep­touw die ook onder­weg was naar het zuiden. Namen voor het ont­bijt een bord snert met worst, wat er goed inviel na deze eerste nacht. De stem­ming aan boord was prima en waren vol goe­den moed.

Jaag­den verder en liepen om 10u de Dortsche Kil uit, waar wij de sleep los gooiden. Ofschoon we er niet zoveel hin­der van had­den gehad waren we toch maar blij dat we deze knol kwijt waren. Voort maar weer, naar het doel der reis, Oolt­gen­splaat op het eiland Over­flak­kee. Arriveer­den hier te 11.30u. Het getij was ons niet gun­stig, het was ebtij en we kon­den de haven niet bin­nen­lopen, noch ergens lan­den. Er lag reeds een aan­tal schepen geankerd. Wij schoten bij een dezer schepen, een ton­nen­leg­ger, langszij, om iets meer aan de weet te komen. Men kon ons echter niet veel wijzer maken zodat we niets opschoten. Met de mobilo­foon werd toch con­tact gemaakt met Roosendaal. Van hieruit adviseerde men ons con­tact te zoeken met cen­traal­post Vlaardin­gen. Wij deden dit, doch zon­der suc­ces. Dit gezeur begon ons spoedig te verve­len, we gooiden de haak neer, maak­ten het schip los en stoom­den meer zuid­waarts rond het eiland. Na enige tijd gestoomd te hebben, zagen we in de buurt van Galatheapolder drom­men mensen over de moeil­ijk begaan­bare dijk in de richt­ing van het kleine haven­tje voort­strompe­len, bran­cards met zieken of gewon­den met zich meevo­erend. In de haven was bedri­jvigheid van schepen en mensen. Dit veer­haven­tje was met laag­wa­ter te bereiken.
Niet­te­gen­staande onze kaarten van zeer klein bestek waren en genoemd haven­tje er heel vaag op stond, bedachten wij ons niet lang en stoom­den naar bin­nen. Het was een gewirwar van schepen, die kris kras door elkaar heen geduwd wer­den tengevolge van de stro­min­gen, het ons na enig manoeu­vr­eren lukte een goed plaat­sje te bemachti­gen. Zochten direct con­tact met de lei­der der evac­u­atie en een kwartier later had­den wij ons schip vol met evac­uees. Vrouwen en kinderen waaron­der baby’s, voor in de ver­war­mde kajuit en de man­nen achter in de cock­pit. Het was een droe­vig gezicht deze mensen aan te zien. De angst lag duidelijk op hun gezichten te lezen na al wat ze had­den doorge­maakt. Eén der vrouwen kreeg het aan boord te kwaad met haar zenuwen. Met veel moeite wist men haar te kalmeren. Wij waren van alles ruim­schoots voorzien en deelden uit waar de mensen behoefte aan had­den.

Intussen probeer­den wij weer de haven uit te komen om onze evac­uees aan boord naar een buiten voor anker liggend schip, de „Buta­nia 3″ uit Rot­ter­dam te bren­gen. Zodra wij onze pas­sagiers gelost had­den keer­den wij weer terug naar Galathea om een vol­gende groep in te nemen. Schip­per­den met veel gemier het haven­tje weer bin­nen en waren kort daarna weer afge­laden. Weer het zelfde troost­eloze beeld. Een oude man werd op een bran­card aan boord gebracht, het oude moed­ertje er snikkend naast, de hand van de oude man kram­pachtig vasthoudend.

Zo nu en dan moest de schri­jver van deze gegevens zich wel eens omdraaien. Zo voeren wij een paar keer heen en weer naar de “Buta­nia 3” tot­dat dit schip niet meer bergen kon, brachten daarna een lad­ing vluchtelin­gen naar Din­tel­sas en keer­den weer terug naar Galathea. Het bleek al spoedig dat de Zaan door haar hand­ige manoeu­vreer­baarheid uit­stek­end geschikt was voor dit werk. Een groot voordeel was ook, dat het schip bemand was met bevaren per­so­nen, die de knepen van de boot kenden. Dat maakte alles zoveel gemakke­lijker en sneller. Het begon al te schemeren toen we de haven weer bin­nen­liepen en er waren op dat moment nog maar weinig mensen om geë­vac­ueerd te wor­den. Nauwelijks lagen we bin­nen of iemand die later een dok­ter bleek te zijn, kwam op ons toe stu­iven en vroeg: “vaart uw boot snel? “. “Ja”. “We hebben een spoed geval naar Din­tel­sas, een kraamvrouw, er is niet veel tijd meer. Eén zuster gaat mee”. “Nou schiet op dan en klets er niet zo lang over”. Vlug werd alles geregeld en een moment later schoot onze kwieke Zaan de haven weer uit om volle kracht naar Din­tel­sas te varen. Gelukkig kwa­men we hier op tijd, want voor dergelijke gevallen was onze boot toch eigen­lijk niet ingericht. De vrouw was zeer dankbaar en hoopte maar dat het kindje er niet te lij­den van zou hebben.

Intussen was het donker gewor­den. Wij ston­den nu al 36 uur op onze benen, wis­ten niet wat ons nog voor de boeg stond en besloten wat rust te gaan nemen. Namen een cognacje voor desin­fec­tie. We meer­den de boot op een goed plaat­sje en ruim­den de boel op. Weliswaar waren we nog niet bekaf, maar toch wel een beetje ver­moeid van de laat­ste inspan­nin­gen. We had­den echter toch het gevoel, dat we iets goeds had­den gedaan deze dag. Na het eten maak­ten we de bed­den klaar in onze beperkte woon­ruimte. Eerst leek het een prob­leem maar later viel het mee. We leg­den de kussens van de banken op de vloer en gebruik­ten de rugle­unin­gen als matras op de banken. Wij raden er om wie boven en wie onder moesten slapen. Besloten werd elke nacht van plaats te ver­wis­se­len. We lagen bijna kop aan kop en moesten eerst wen­nen aan elka­ars snurk– en knarse­tandgelu­id­jes. Het was alles­be­halve warm in de kajuit en we waren dan ook blij dat de nieuwe dag weer begon te schemeren.

4 feb­ru­ari 1953.
Er werd besloten om, nu het getij wat gun­stig was, de ons opge­dra­gen haven Oolt­gen­splaat te bezoeken. Stoom­den met het dag wor­den de haven uit en arriveer­den om 9uur te Oolt­gen­splaat. Wij stelden ons in verbind­ing met de burge­meester van dit stadje en deelden hem mede, dat wij hier in opdracht van Zaan­dam gekomen waren om hulp te ver­lenen. Ons werd ver­zocht om via Din­telo­ord medica­menten en andere drin­gende behoeften naar Oude-​Tonge te varen. We vertrokken onmid­del­lijk en begaven ons naar Din­telo­ord. Had­den van Oolt­gen­splaat nog enige mensen meegenomen, die in Din­tel­sas van boord gin­gen. Nauwelijks lagen we vast of iemand met een een­punt­baardje kwam op ons toe gehold en vroeg: “Kunt u varen? Er is drin­gend behoefte aan Rode Kruis­per­son­eel in Oude-​Tonge en er moet serum heen gebracht wor­den, begri­jpt u?” Intussen had­den we hem al lang begrepen. “Breng de boel aan boord en schiet op” was ons antwo­ord.
Onze toekom­stige pas­sagiers begonnen met instap­pen. Iedereen vond het een pracht bootje. Maar men bleef aan het instap­pen. Veer­tig, vijftig en steeds meer. De Zaan ging langza­mer­hand op één oor liggen. “Stop zo is het genoeg!” We stu­ur­den er weer een paar af en “Lekko”. (Lets go?) We stoom­den te 11.15u de haven uit met bestem­ming Oude-​Tonge. Onze lad­ing bestond uit Rode Kruis-​soldaten, ver­pleeg­sters, een Zweedse ver­slaggever uit Stock­holm, die de toe­s­tand ver­schrikke­lijk vond en ver­vol­gens melk­bussen gevuld met drinkwa­ter, medica­menten en andere hoogn­odige din­gen alsmede 200 bro­den voor de bevolk­ing van Oude-​Tonge.
Kwa­men te 13uur voor Oude-​Tonge doch kon­den niet naar bin­nen varen van­wege de lage water­stand. Meer­den dus met ons vol­gepakte schip langszij een ander vaar­tuig om op gun­stig tij te wachten. Er kwa­men steeds meer schepen op de rede, die waarschi­jn­lijk alle­maal de Haven bin­nen wilden. Met opkomend getij probeerde enige motorvlet­ten de nauwe geul bin­nen te varen. Ze kwa­men echter door de dwarsstroom naast het vaar­wa­ter te zit­ten en bleven op de plaat hangen. Een Urker vis­ser­man onderg­ing het­zelfde lot. Intussen had­den we hieruit geleerd waar we niet moesten varen.

Een schip­per, afkom­stig uit deze con­treien zei: “Veel te ver van de prik af, moet er kort onder hauwen.” (Prikken zijn stokken die het vaar­wa­ter aangeven). Onze pas­sagiers, die eve­nals wij, ver­lang­den om wat meer ruimte te kri­j­gen, wer­den ongeduldig en kon­den maar niet begri­jpen waarom we niet naar bin­nen gin­gen. Wij zagen het nog een poosje aan en besloten toen de sprong te wagen. Het was niet hele­maal zon­der gevaar want als het schip aan de grond liep, werd het door de sterke stroom op de plaat gezet en kon er van alles gebeuren met zoveel mensen aan bord. Wij had­den nu een­maal besloten dus vooruit met ‘m. We lieten hem recht op de dam aan­lopen. Romeijn en Poen voorop ieder aan een kant van het schip om met een haak­stok de vaargeul af te tas­ten. Kort onder de prikken houden had de schip­per gezegd. Eerst ging het goed maar het werd steeds ondieper. Ons schip zou 1.20 m diep liggen en tenslotte kre­gen we maar 1.30 m water. Elk ogen­blik verwacht­ten wij, dat het Zaan­tje zou stoten maar het bleef goed gaan. “1.20!” werd er van voor geroepen maar de Zaan kroop door, vol gas. Nu en dan voelden wij kleine schok­jes, het schip begon te schuren, ’t zou nu wel gauw afgelopen zijn dachten we alle­maal. Ook onze pas­sagiers, waar­van er een vroeg: “Kapitein wat gebeurt er nu als we vast bli­jven zit­ten?” De kapitein liet een bin­nens­monds gebrom horen, wat nie­mand ver­stond. Ondanks de droogte tornde de Zaan moeizaam tegen het naar buiten kolk­ende pold­er­wa­ter in zodat het gevaar om op de plaat terecht te komen geweken was, wat natu­urlijk een hele oplucht­ing voor ons was. We kon­den op het laatst de vliegende stroom bijna niet meer tegen­stromen, doch boven aller verwacht­ing in, gelukte het ons toch de haven te bereiken. Hier in Oude-​Tonge als overal elders weer het zelfde droe­fgeestige beeld. Water en nog eens water, glib­berige wegen, het bin­nen­land onder water, geteis­terde huizen en straten. Overal ver­moeide en rusteloze gezichten. Een haven vol schepen van diverse pluim­age. Veel te veel en nu moest de rest, die buiten lag, ook nog bin­nen komen. We ontscheepten onze pas­sagiers en losten de lad­ing. Zochten een goed plaat­sje voor de nacht, want uit­varen was niet doen­lijk. Het was slecht weer harde west­elijke wind met sneeuw en hagel. We sloe­gen ons bivak weer op, had­den drie man aan boord die geen onder­dak had­den kun­nen vin­den, waar­van 2 in het stu­urhuis sliepen op zakken en een in de machinekamer.

5 feb­ru­ari 1953
We vertrokken om 8uur met enkele Rode Kruis leden weer van Oude-​Tonge. Bestem­ming Din­telo­ord.
Evac­uees waren hier niet voor ons. Stoom­den terug naar Din­telo­ord en kre­gen daar opdracht om met petro­leum en andere din­gen weer naar Oude-​Tonge terug te varen. Ook was er weer een ploeg Rode Kruis per­son­eel mede te nemen. De petro­leum was daar drin­gend nodig om kadav­ers te ver­bran­den.
Na deze din­gen inge­laden te hebben vertrokken we weer naar Oude-​Tonge. We had­den er niet zoveel zin in omdat we niet zo erg gecharmeerd waren van deze haven, in ver­band met de daar opgedane ervarin­gen. Maar lieve koek­jes wor­den in een tijd als deze niet gebakken en dus vooruit maar weer. Vertrokken te 13.30u van Din­telo­ord. Zo langza­mer­hand begonnen we het vaar­wa­ter op ons duim­pje te ken­nen. Het leek wel een beurt­di­en­stje. We kwa­men vanzelf­sprek­end te vroeg aan en besloten om het schip maar bij het laat­ste ten anker liggende vast te maken.

Juist toen we op wilden draaien, hoor­den wij door mid­del van een loud­hailer roepen: “Hallo Zaan, hallo Zaan, hier Hek­man, hier Hek­man!” Hoor­den we dat wel goed? We begrepen er niets van. Inmid­dels lieten we de Zaan naar het schip, dat Spes heette, toescheren. (Toescheuren?) Daar zagen wij tot onze grote ver­baz­ing een heel stel Zaankan­ters, ver­momd als jut­ters op de luiken van het schip staan. Alles was we verwacht had­den, maar dat niet. Hek­man zette de sit­u­atie uiteen door te vertellen, dat ze hier naar toe ges­tu­urd waren, hele­maal geen orders kre­gen en dat ze popelden om iets te doen. Wij kon­den hen ook niet veel wijzer maken, behalve dan, dat Oude-​Tonge reeds gro­ten­deels geë­vac­ueerd was. Wat er nog gaande was achter de dijken wis­ten wij niet en nie­mand wist eigen­lijk iets. Hek­man stelde zich daarna in verbind­ing met de com­man­dant van de “Abra­ham van der Hulst” maar deze deelde hem mede voor­lopig maar rustig af te wachten.

Intussen werd ons door een schip­per medegedeeld dat de haven van Oude-​Tonge geblok­keerd was van­wege het grote aan­tal schepen, dat in de haven lag en dat zij die er geen drin­gende bood­schap had­den, beter buiten kon­den bli­jven.
Hij toonde hier­van een schriftelijk bewijs van de burge­meester. We hebben dus onze lad­ing en mensen overgegeven aan een der schepen, die noodza­ke­lijk naar bin­nen moesten en gin­gen daarna terug naar de Spes. We hielden scheep­sraad en besloten dat de Zaan terug zou varen naar Din­tel­sas om de sit­u­atie uiteen te zetten aan de heer Stelle­man. Deden aldus en meer­den te 17u te Din­tel­sas. We belden Zaan­dam op en ontvin­gen orders om de vol­gende dag geza­men­lijk op te stomen naar Noord­gouwe in de buurt van Brouw­er­shaven. We bleven voor de nacht in Din­tel­sas liggen.

6 feb­ru­ari 1953.
We ver­li­eten Din­tel­sas om 7.30u en spoed­den ons naar de Spes. Had­den 30 bro­den weten te bemachti­gen voor de Spes man­nen, die zon­der zaten. Arriveer­den om 9.15u nabij het schip en deelden de instruc­ties mede. De Spes ging onmid­del­lijk op anker, waarna we geza­men­lijk vertrokken richt­ing Brouw­er­shaven. De Zaan liep iets sneller en lag aan kop. We kwa­men te 11.30u aan. Het was ebtij en de haven lag droog, doch op de rede lagen weer veel schepen ten anker. Ja, wat nu, daar lagen we weer. Tra­chten onze tijd pro­duc­tief te maken door met de Zaan en enige vlet­ten om de west rond het eiland te varen en een verken­ningstocht te maken. Toen we goed en wel onder­weg waren en het water wat ruwer werd, moesten de vlet­ten terug keren. Hek­man, die in een der vlet­ten had plaats genomen, keerde met zijn man­nen terug en probeerde om ergens op de dijk te lan­den, wat hem ook gelukte. Hij was vergezeld van een aan­tal man­nen van de Spes. Wij, met de Zaan, stoom­den door in west­elijke richt­ing, doch hielden con­tact met elkaar door mid­del van de walkie-​talkie die ons goede dien­sten bewees. We praaiden nabij Schar­rendijke een vis­sers­boot genaamd “onnie Appie”, die hier ten anker lag en als verbind­ingssta­tion dienst deed want het schip had een zen­der aan boord. De schip­per vertelde ons, dat Schouwen reeds gro­ten­deels geë­vac­ueerd was, behalve het plaat­sje Renesse, welks bewon­ers niet weg wilden. We wis­ten nu genoeg en stoom­den terug naar de Spes. Deelden onze bevin­din­gen aan de Spes man­nen. Intussen had Hek­man con­tact gezocht met de Burge­meester van Brouw­er­shaven, die hem med­edeelde dat er momenteel niets voor ons te doen was. Dit was een zeer grote tegen­valler voor ons en vooral voor de man­nen van de Spes, die aan boord van het schip niet veel com­fort had­den en nu een gevoel kre­gen alsof zij voor niets gekomen waren. Besloten werd nu om voor de inval­lende nacht de haven van Zijpe op te zoeken.

Brouw­er­shaven is ook een droog­val­lende haven. We arriveer­den te 16.30u te Zijpe en stelden ons onmid­del­lijk in verbind­ing met de cdt van deze haven, de heer Vel­linga, Rijk­shaven­meester van Rot­ter­dam. Voor­lopig heb ik niets te doen voor jul­lie, verk­laarde hij. Weer een dom­per. Het begon er op te lijken, dat er aan onze expe­di­tie een snel einde zou komen. Schar­relden 2 zakken kolen op en een kachelpijp voor de Spes zodat deze mensen zich ten­min­ste iets ver­war­men kon­den. Ondanks alles kostte deze pijp een tien­tje. Besloten nu, dat de Zaan de vol­gende mor­gen nog een kijkje in Zierikzee zou gaan nemen en de Spes naar Din­tel­sas zou varen om con­tact op te nemen met de over­heid in Zaan­dam. We bleven voor de nacht in de haven van Zijpe liggen. Ook hier weer vol­doende schepen.

7 feb­ru­ari 1953.
Ston­den te 6.30u op en start­ten meteen. Het weer was slecht en sneeuw­buien belem­mer­den ons dik­wi­jls het uitzicht. Passeer­den te 11.30u Vreeswijk en nader­den 14.30u Zee­burg, waar de heer Stelle­marus ons stond op te wachten. We namen hem vlug aan boord en stoom­den huiswaarts. Meer­den te 15.30u aan de steiger te Zaan­dam. Hopende, dat we hier­mede de taak welke ons was opge­dra­gen in goede orde hebben uit­gevo­erd, wil de schri­jver besluiten met een woord van lof aan het adres van zijn drie met­gezellen, Albert Romeijn, Pieter Poen en Koert Ziel­stra, die zich op pri­jzenswaardige manier van hun taak hebben gek­weten.

Notulen van de gemeen­ter­aad 6 feb­ru­ari 1953: Notulen Raad 1953-​02-​06 OA-​0054_​295_​0017
Het ver­slag van de Hul­pactie Haven­di­enst: Ver­slag hul­pactie De Zaan 1953
Illus­tratie: wikiwand.


Joomla tem­plates by a4joomla