Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Kabelt­jeskrant 2005

Anek­dotes uit Zaandam-​Zuid opgetek­end door Chris Kabel
Chris Kabel: Wat en voor wie ik ook schrijf, altijd is het thema: vanuit het heden met een glim­lach naar het verleden en het heeft meestal betrekking op belevenis­sen in mijn eigen leven. Aangezien ik altijd in Zaandam-​Zuid gewoond heb, zullen mensen uit die buurt vee­lal herken­ning vin­den in mijn stukjes.

kabeltjeskrant 2012 1

Anek­dotes uit een zeil­er­sleven, opgetek­end door Chris Kabel

kabeltjeskrant 2012 2

Water­snood
19 jan­u­ari 2005

Door de vre­selijke beelden van de zee­bev­ing in Azië komen bij ons veel herin­ner­in­gen boven over over­stro­min­gen in ons eigen land. Vooral ook omdat wij enige meters onder de zeespiegel wonen, is zo’n gevaar bij ons altijd denkbaar en soms ook realiteit. In mijn eigen leven heb ik iets dergelijks enige malen meegemaakt.

In 1958 had ik een tweede­hands auto op de kop getikt waar ik erg zuinig op was. Ik woonde op de Kep­pler­straat en probeerde een goed­kope stalling te vin­den. Dat lukte mij niet. Wel kon ik aan het einde van de Oost­zan­erdijk, pal tegen­over de ben­zinepomp van v.d. Poel, bij een boer een klein stukje land huren voor fl 2,50 per week. Het was onder aan de dijk, net op het grondge­bied van de Gemeente Ams­ter­dam. Ik bouwde op dat land een schu­urtje van sloophout (ford­kisten­hout voor de ken­ners!). Het was net groot genoeg voor mijn auto. Wonende aan de Kep­pler­straat stalde ik dus mijn auto in Ams­ter­dam. Als ik mijn auto nodig had ging ik er op de fiets heen. Ik vond het niet erg, want ik dacht: wie voor een kwartje op de eerste rang wil zit­ten, moet er wel wat voor doen.

Een aan­tal jaren gebruikte ik mijn stalling tot tevre­den­heid. Tot op een nacht de dijk van het Noordzeekanaal ‚spon­taan’ door­brak en de daaraan gren­zende polder, waarin mijn schu­urtje, een tot twee meter onder water kwam te staan. De gevol­gen waren zeer ern­stig. Door deze over­stro­ming kwa­men prak­tisch alle huizen van Tuindorp-​Oostzaan onder water te staan. Het water liep tot aan het hoger gele­gen Tut­tifrutti dorp in Ams­ter­dam– Noord.
Toe­val­lig stond mijn auto niet in het schu­urtje. Wel zag ik, wat dagen later, mijn ‚stalling’ langs de dijk dri­jven. Het was een droe­vig gezicht.

Een andere over­stro­mingser­var­ing had ik een jaar of tien gele­den. Wij bezit­ten een stukje bui­tendijks land aan de polder De Woude vlak­bij het Alk­maar­der­meer en het dorp Marken– Bin­nen.
Bui­tendijks land is land, dat buiten de bescherming van de dijk van een polder ligt en daar­door bij hoog water gemakke­lijk onder kan lopen. Je zou het ook uiter­waar­den kun­nen noe­men.
Dat laat­ste gebeurde ook in 1994. Door extreme en lang­durige regen­val in novem­ber was er een bij­zon­der hoge water­stand in de Zaan en het Alk­maar­der­meer ontstaan. Ons land liep onder water. Er stond op een gegeven moment wel zeventig cen­time­ter water. Toen bleek echter, dat de achterliggende dijk te laag was. De dijk was ingek­lonken en men had dat niet opge­merkt. De gevol­gen waren, dat het water over de dijk begon te stromen en de polder in liep. Het bedreigde het dor­pje De Woude alsmede enige boerder­i­jen met duizen­den stuks vee. Door snel ingri­jpen van bewon­ers en polderbestuur werd in een blik­semac­tie een ramp op het nip­pertje voorkomen. Met duizen­den zandza­kken werd de dijk her­steld. Wel was het zo, dat een schu­urtje van ons landje was wegge­dreven alsmede een klein bootje. De geschiede­nis had zich weer eens herhaald.

Ik wil niet bew­eren, dat mijn ervarin­gen wereld­schokkend zijn. Maar het geeft wel aan, dat wij in ons land altijd voor het water op onze hoede moeten zijn.


kabeltjeskrant 2012 2

Weer­man
16 feb­ru­ari 2005

Ik ben van jongs af aan altijd geïn­ter­esseerd geweest in het weer en de weersver­schi­jnse­len. Dat kwam vooral ook, omdat de mensen vroeger meer afhanke­lijk waren van het weer. Een strenge win­ter betek­ende harder sto­ken, daar­door meer kosten met als gevolg min­der geld voor andere din­gen. Daar­naast werd mijn inter­esse ges­tim­uleerd door mijn groot­vader. Hij wist, zoals veel andere Zaankan­ters, veel over het weer. Die ken­nis had­den ze nodig, omdat zij of hun fam­i­liele­den bij de molens werk­ten. Bij zo’n molen was je afhanke­lijk van het weer en niet te ver­geten van de wind en de win­dricht­ing.
Zo vertelde mijn groot­vader, dat noorder­wind meestal tegen de avond te bed gaat. Dat geldt zowel bij wind uit het noor­den dan wel noord­westen. Dat betekent, dat de wind dan langza­mer­hand aan het einde van de mid­dag afneemt. Let u maar eens op: meestal is dat zo. Groot­vader maakte mij ook attent op krimpende wind. Hier­bij is het zo, dat de richt­ing van de wind gaat veran­deren tegen de wijz­ers van de klok in. Meestal is dat van noord­west naar zuid­west. Als dat ver­schi­jnsel optreedt is er vee­lal slecht weer op komst. Is de wind noor­doost –wat meestal mooi weer betekent– dan zal dat weer meestal zo ver­lopen, dat de wind met de wijz­ers van klok mee veran­dert. De wind gaat dan van noor­doost naar zuidoost en daarna naar het zuid­westen. Dat betekent dan meestal het einde van het mooie weer.

Enige weken gele­den was er in de Door­braak aan de Prin­sen­straat een lez­ing geor­gan­iseerd door de bek­ende weer­man Jan Visser uit Mon­nick­endam. Visser is onder andere de weer­man van Radio Noord-​Holland, het Dag­blad voor Noord-​Holland en Trouw. U begri­jpt, dat ik daar­bij ben geweest en met mij vele anderen..
Uit­er­aard had Jan Visser veel weet­jes over het weer voor ons in petto. Wist U dat het heel weinig regent in onze provin­cie. Slechts in zes pro­cent van de tijd, dag en nacht gerek­end, valt er regen. Ons aller idee dat het veel regent, wordt vooral gevoed door de weersvoor­spellin­gen die het altijd maar hebben over de kans op een regen­bui. Met de nadruk op kans.
Weet U, dat de meeste wind in Den Helder waait, maar dat diezelfde plaats ook de meeste uren zon­neschijn van ons land kent. Over de wind­sterkte vertelde hij, dat in Noord– en Zuid-​Holland de gemid­delde wind­kracht, door het gehele jaar heen, ongeveer zeven meter per sec­onde is of te wel wind­kracht vier op de schaal van Beau­fort. In het oosten van ons land is het gemid­delde maar drie of vier meter per sec­onde of te wel wind­kracht twee.

Een ander leuk gegeven is het ver­schi­jnsel van krin­gen om de zon en de maan. Ook dat zijn teke­nen van komend slecht weer. Een oude spreuk hierover luidt dan ook:…’kringen om de zon, daar huilen vrouwen en hon­den om, krin­gen om de maan het zal wel gaan’ De huilende vrouwen waren vroeger vrouwen van vis­sers wier man­nen op zee waren. Uit­er­aard “huil” je dan als je weet, dat er slecht weer op komst is en je man miss­chien gevaar loopt.

U begri­jpt dat Jan Visser nog meer leuke din­gen over het weer te vertellen had.. Het beste is, dat u die zelf gaat aan­horen als hij weer in de buurt is.


kabeltjeskrant 2012 2

Honger­tocht
16 maart 2005

Op 4 feb­ru­ari 1945 ging ik samen met een vriendje op honger­tocht. Dat was de benam­ing voor tochten, waar­bij mensen uit onze streek in de Kop van Noord-​Holland bij boeren op zoek gin­gen naar eten.

Mijn vriendje en ik waren respec­tievelijk vijf­tien en zestien jaar oud. Wij vertrokken ‚s mor­gens vroeg op de fiets richt­ing de Noord. In de loop van de ocht­end waren wij in de buurt van Medem­b­lik. Omdat het niet erg lukte, zwier­ven wij ook nog enige uren in de Wieringer­meer maar ook daar vin­gen wij bot. Een boer bij Sloot­dorp wilde ons wel iets verkopen, maar hij vroeg ons eerst of wij katholiek waren. Toen wij zo eerlijk waren dat te ontken­nen, stu­urde hij ons het erf af. Moe, hon­gerig en teleurgesteld kwa­men wij aan het einde van de mid­dag in West­erblokker aan. Dat is een dor­pje in de buurt van Hoorn.

Omdat wij voor de avond­klok niet meer in Zaan­dam zouden kun­nen komen, probeer­den wij in dat dorp onder­dak te vin­den. Nadat wij bij de gaarkeuken wat soep had­den gebe­deld kon­den wij over­nachten bij een boer. Hij liet ons, samen met twintig anderen (man­nen en vrouwen) in de stal achter de koeien. Wij zaten op de koude grond en moesten maar wat zien te slapen. Het was pikke­donker, want er was geen elek­trisch licht. Het was er wel lekker warm met al die koeien maar het stonk ver­schrikke­lijk naar de koeien­stront. Af en toe kwam er een spet­ter in onze richt­ing. Er zaten in de groep ook een stel echte Ams­ter­dammers. Dat was af en toe lachen geblazen, want ze zijn over het alge­meen best gezel­lig. Het is echter eigen­lijk wel beter, dat die mensen in hun eigen stad bli­jven. Op het plat­te­land zijn ze meestal niet zo gezel­lig en ze passen zich daar moeil­ijk aan. Zo ook hier. Op een gegeven moment begonnen zij te kankeren, dat zij achter de koeien zaten. De boer kreeg de pest in en stu­urde iedereen naar buiten. Wij kon­den in de hooiberg gaan slapen. Via een lad­der naar boven en zoek maar een plekje. Gelooft u mij: in de win­ter buiten in een hooiberg, dat is hele­maal niks. Het hooi is hard en je ligt er koud.

De vol­gende mor­gen gin­gen wij stram en stijf en zon­der eten richt­ing Zaandam.Toen wij daar aan kwa­men wachtte ons een nieuwe ver­rass­ing. Rij­dend in de Oost­z­i­jde zagen wij bij de Bloem­gracht Duitse leg­ereen­heden staan. De mensen waarschuw­den ons niet verder te gaan, omdat ze man­nen aan het oppakken waren. Er bleek namelijk een razzia te zijn waar­bij de gehele buurt tussen Bloem-​gracht en het Pan­tepad was afgezet en alle bewon­ers op de Burcht ston­den. Aangezien ik in die buurt woonde kon ik niet naar huis. Ik ben toen maar naar mijn groot­vader op het Koni­j­nen­pad gegaan en heb daar gewacht op het sein veilig. Dat kwam aan het einde van de mid­dag. Toen bleek, dat mijn oud­ers, samen met mijn jon­gere broer en zus, de hele dag in de kou op de Burcht had­den ges­taan. Als ik thuis was geweest, dan was de kans groot geweest, dat ik was opgepakt. Ik was mooi de dans ontsprongen.

Zo was de mis­lukte honger­tocht toch nog ergens goed voor. Ik onder­vond toen al, dat je niet alles op deze wereld kunt hebben.


kabeltjeskrant 2012 2

Honger­win­ter
13 april 2005

In het najaar van 1944, meer dan zes­tig jaar gele­den, begonnen de Duitse bezetters onze bevolk­ing sys­tem­a­tisch uit te hon­geren. Vanaf sep­tem­ber 1944 werd er eigen­lijk geen ver­voer van goed­eren meer toeges­taan. De gevol­gen waren, dat de voed­selvoor­raden snel terugliepen. In oktober/​november 1944 stopte ook de gas– en elektriciteit-​voorziening en werd het tele­foon­ver­keer ges­taakt. De water­to­evoer viel in april 1945 uit.

De gevol­gen waren ook in onze wijken vrij snel merk­baar. De Gemeente had op de Burcht een Cen­trale Keuken gebouwd. De bij­naam was Gaarkeuken. Hier werd eten klaar gemaakt voor de gehele stad. Het eten werd in zoge­naamde gamellen gedaan en ver­vo­erd met paard en kar naar uit­deel­posten. In onze buurt was er een in de Volks­bond bij de Bloem­gracht en een op de Savornin Lohmanstraat. Tot halver­wege de win­ter was het eten nog vrij redelijk. Maar dat veran­derde toen de aar­dap­pe­len op waren en ver­van­gen wer­den door gemalen suiker­bi­eten. Zo herin­ner ik mij stam­pot rode bieten met suiker­bi­eten. Ik gril er nog van. Voor de ver­vaardig­ing van soep werd bij gebrek aan erwten en bonen overgeschakeld op gemalen veevoer als vulling. Wij noem­den het pit­jes soep. Het had een wat zwart/​grijze kleur.

Bij ons thuis was het zo, dat wij eind januari/​feb­ru­ari 1945 door onze eigen extra voor­raad­jes eten heen waren en hele­maal afhanke­lijk wer­den van de Gaarkeuken. Het eten wat we kre­gen was echter hoog­stens vol­doende voor één maaltijd per dag. Wij ver­rek­ten dus van de honger. Mijn broertje en ik liepen dan ook op een gegeven moment de gehele dag met een pan­netje langs de Gaarkeuken en de uit­deel­posten in de hoop wat extra eten op kop te tikken. Als de gamellen leeg waren, schraapten wij nog de rest­jes in ons pan­netje. Een dieptepunt was in april 1945 toen wij op onze knieën op straat bij de Bloem­gracht een gamel leeg schraapten. Mijn broertje, die toen tien jaar oud was, haalde het meeste op. Een kind van tien jaar stuur je niet zo gauw weg. Achteraf kan ik wel zeggen, dat wij, maar vooral hij, op die manier de honger in ons gezin weer even ver­dreven. Onze buur­man stierf zo van de honger, dat hij besloot zijn hond te slachten. Om zijn hond dood te maken probeerde hij hem op te hangen. Met een touw om zijn strot hing hij hem aan de waslijn. Het beest ging ver­schrikke­lijk te keer en ging niet dood, omdat de waslijn op en neer zwiepte waar­door hij af en toen adem kreeg. De buren kwa­men op het lawaai af en bevri­jd­den het beest. Buur­man had de pest in. Hij vond dat zij zich er niet mee mochten bemoeien.

Eigen­lijk kan ik wel vijf Kabelt­jeskran­ten vullen over belevenis­sen uit die win­ter. Voor­lopig houd ik het maar bij deze ene keer. Ik heb er wel veel van geleerd. Twee belan­grijke din­gen zijn mij bijge­bleven.
Ten eerste: eten is heilig. Gooi er zo weinig mogelijk van weg.
Ten tweede: geld maakt gelukkig. Als je geld hebt hoef je niet op je knieën op straat te zit­ten voor een beetje eten. Ook in die win­ter was namelijk voor geld alles te koop.


kabeltjeskrant 2012 2

Bom­men­wer­pers
11 mei 2005

In mijn laat­ste twee Kabelt­jeskran­ten ging ik met u terug naar het voor­jaar van 1945. Ik beschreef hoe de Duitse bezetters in de win­ter van 19441945 ons sys­tem­a­tisch probeer­den uit te hon­geren. Zij slaag­den daar vrij goed in. In maart en april 1945 werd de toe­s­tand onhoud­baar en stier­ven er al veel mensen van honger en uit­putting. Naar schat­tin­gen achteraf, bleek het al gauw om vele duizen­den te gaan. In Ams­ter­dam waren er in april moeil­ijkhe­den om overleden mensen te begraven. Als de oor­log wat maan­den langer had gedu­urd, dan zou dat voor ons volk cat­a­stro­faal zijn geweest. Gelukkig waren er ook in dat voor­jaar enige lichtpuntjes.

Het eerste licht­pun­tje was, dat de mof­fen het Zweedse Rode Kruis toestem­ming gaven wat eten aan ons uit te delen. Waarschi­jn­lijk had­den de Duit­sers een zwak moment. In februari/​maart 1945 kwa­men er in de haven van Delfz­ijl enige boten uit Zwe­den aan, varend onder de blauw-​gele Zweedse vlag, geladen met meel en mar­garine. Iedereen kreeg daarna per per­soon een wit­te­brood met een pakje mar­garine uit­gereikt. Wij aten thuis de sneet­jes brood met een smeer mar­garine alsof wij aan een tom­pouce zaten. Als ik daar nu aan terug denk, dan sprin­gen de tra­nen nog in mijn ogen.

Vijftig jaar later, dus tien jaar terug, kwam ik voor het eerst in Zwe­den. Ik voer, samen met mijn vrouw, met onze boot, de haven van Malmö bin­nen. Toen ik op de daar aan­wezige boten de blauw-​gele vlaggen zag, moest ik weer direct aan dat Zweedse wit­te­brood uit 1945 denken.

Een ander licht­pun­tje was, dat de Amerika­nen eind april begin mei begonnen met voed­sel­drop­pings. De grote Amerikaanse B2– bom­men­wer­pers waren ‚omge­bouwd’ tot trans­portvlieg­tu­igen. Zij wier­pen van geringe hoogte grote hoeveel­he­den voed­sel naar bene­den. Het was een won­der­baar­lijk gezicht deze moord­ma­chines zo van vlak­bij te zien. Vijf jaar lang waren zij vech­t­end en stri­j­dend over ons land gevlo­gen en had­den vooral ‚s nachts voor veel angst en tumult gezorgd.
Nu kon je ze bijna aan­raken en je hoefde niet bang te zijn.

Hon­der­den buurt­be­won­ers klom­men als gebi­olo­geerd op de daken van hun huizen om nog dichter­bij te zijn. Ik zelf zat ook met mijn broertje op dak en zag overal juichende en wuiv­ende mensen. Op de P.L.Takstraat, de Oost­z­i­jde, de A.G.Verbeekstraat, kor­tom overal.
Het voed­sel dat naar bene­den gewor­pen werd bestond uit noodrantsoe­nen van het Amerikaanse leger. Choco­lade, bis­cuit in blik, eier– en melkpoeder, gestoomd vlees met aar­dap­pe­len en dop­erwten in blik etc. Tot diep in juni aten wij niet anders. Deze hulp was echt op het nip­pertje. Als dit eten niet zo snel was gekomen, dan had­den wij het heel moeil­ijk gekre­gen. Ik zelf had toen al een begin van hongeroedeem.

Ik hoop, dat U begri­jpt, dat ik het vooral met Duit­sers van mijn leeftijd en ouder nog wel eens moeil­ijk heb. Het slijt gelukkig want het leven gaat door. U begri­jpt waarschi­jn­lijk ook, dat ik de Amerika­nen nog steeds dankbaar ben voor hun inzet tegen die Duit­sers. Zon­der hen was er van ons allen niet veel terecht gekomen.


kabeltjeskrant 2012 2

Wai sain so blait as blik
8 juni 2005

Rede, uit­ge­spro­ken door Chris Kabel ter ere van de ken­nis­mak­ing met Burge­meester Henry Mei­j­dam in Zaan­dam Zuid op 1 juni j.l.

Wai sain so blait as blik, dat U bij ons te warskip bent gekom­men. (Wij zijn ver­heugd, dat U bij ons op vis­ite bent.) Ik zal U iets vertellen over onze waik en U af en toe wat zaans uit­duien. Een bietje zaanse leren is altaid mooi meegenomen.

Wat voor soort mensen wonen er in onze wijk?.Er zijn vier soorten mensen op de wereld, dus ook in onze wijk.

  • Raike Loi: dat zijn molen­bazen, later fab­rikan­ten, houtkop­ers en dat soort loi. Zij woon­den vroeger in de West­zai en de Oost­zai, een enkel­ing bij ons op de Zuid­daik Die mensen wonen niet in onze waik.
  • Gegoede loi: dat zijn de Otjeme­dors, mensen met een goeie betrekking zoals bedri­jf­slei­ders, werf­bazen maar ook dok­ter, notaris en burge­meester. In onze wijk wonen er enkelen.
  • Loi die het effe beter hebben of denken te hebben: die schurken dan tegen gegoede loi an. Er wonen wel van die mensen in onze wijk maar zelf wonen ze liever in een kouwe aar­dap­pe­len buurt. Daarom wonen er niet zoveel bij ons want zo’n buurt zijn wij niet.
  • Wie wonen er dan wel ? Eigen­lijk alleen maar gewone mensen. Als je dat vroeger jaren aan de mensen vroeg dan zei­den ze daar­bij: arme mensen. Dat ging dan zo: Jan zat bijvoor­beeld in de wachtkamer bij de dok­ter. Piet komt bin­nen en ziet Jan zitten.„He Jan hoe is het..?” En dan zei Jan:..” Arm maar eerlijk…” Eigen­lijk bedoelde hij daarmede: Als je arm bent dan zal je wel eerlijk zijn. Ik laat het verder aan Uw fan­tasie over. Maar het geeft de sfeer van de buurt een beetje weer.

Dus een wijk met gewone mensen die het gelukkig niet meer zo arm hebben als vroeger jaren.
Burge­meester, dit is echter niet zomaar een gewone wijk.
Onze wijk bestaat al hon­der­den jaren en ontstond al in de 17e en 18e eeuw en maakte deel uit van Zaandam-​Oost.
En dat boterde nooit. Die lui had­den snot in der loi neus. Zij noem­den zichzelf de Fluwe­len West­zai. Zij von­den zichzelf altijd belan­grijk. Gelukkig voor ons kre­gen wij net als nu in 1811 vis­ite. Geen nieuwe burge­meester maar een nieuwe Keizer kwam te warskip. Hij heette Napoleon. Hij kwam per boot over het Y aangezeild en het eerste wat hij zag was onze wijk.
Hij was sprakeloos en zei op zijn Frans: Sans Pareil! Dat betekent ver­skrikke­lijk mooi. Hij kwam aan wal en ging net als U met iedereen praten. Hij hoorde van die twee dor­pen Oost en West en beval dat het een stad moest wor­den: de stad Zaan­dam, met als Cen­trum onze wijk.

En wat gebeurde er wat jaren later?
In 1836 werd bij de slois, an de Zaan en bij het open plein de Burcht een prachtig Stad­huis gebouwd. Geen gemier over Zaans groen en Zaans hout maar gewoon een prachtig witachtig kas­teelachtig stad­huis. Zaan­dam waardig .Vanaf die tijd waren wij de baas in Zaan­dam. Onze wijk heette daarom eigen­lijk Zaandam-​Centrum en dat duurde tot 1975. Toen werd Zaanstad opgericht. Het Bestuur werd ver­ban­nen naar Zaandaik en daar zit­ten ze nog. In het Ver­ban­nen­hof. . Onze buurt werd omge­doopt tot Zaandam-​Zuid . Dat prachtige Stad­huis werd zelfs gepri­va­tiseerd zodat wij U hier in de Paaskerk moeten ont­van­gen. Overi­gens met alle respect en dank aan het kerkbestuur.

Het stad­huis en onze buurt maak­ten in al die jaren veel mee.
1848 : Nieuwe grondwet van Thor­becke;
1890: Koud­ste win­ter sinds mensen heuge­nis: uit­del­ing spek en bonen aan arme sloe­bers;
1912: Eerste rode wethouder van Ned­er­land;
1914: Eerste Rode burge­meester van Ned­er­land;
1916: Grote water­snood. Het water staat in onze buurten 1 meter hoog en het Stad­huis staat ook bijna onder water;
1941: Duitse SS ontslaat onze echte burge­meester omdat hij bij de Feb­ru­ari stak­ing niet ingreep. Wij kri­j­gen een NSB-​er ( crim­i­neel) als burge­meester;
1945: Eerste com­mu­nis­tis­che wethouder. Hij woonde in onze wijk..

Het mooiste was echter, dat er achter ons stad­huis op de Burcht ook een Klaag­muur was. Achter het gebouw werd namelijk de burg­er­lijke stand via een soort muurkrant gepub­liceerd. Je las pre­cies wie dood waren, wie geboren waren en wie er trouw­den. Hokken kwam toen weinig voor. Omdat in tweed­erde van de huwelijken sprake was van een moetje was het altijd een gereken van jew­el­ste. Menig traan­tje werd er weggepinkt.

Achter het Stad­huis is de Burcht. Een prachtig open ter­rein, schit­terend gele­gen aan de Zaan in onze wijk. Wat daar al niet plaatsvindt en heeft plaats­gevon­den. Het is en was de gele­gen­heid voor open­lucht bijeenkomsten.

Velen voer­den er het woord.
Ik noem bijvoor­beeld: Domela Nieuwen­huis, Troel­stra, Vor­rink, Drees, Den Uyl voor SDAP/​PvdA. Ook Henk Sneevliet van de RSAP. Paul de Groot en Mar­cus Bakker van de CPN. Vorige week was Wilders er nog.
Een Volkspar­tij mis­ten wij op de Burcht. Die ver­gaderde altijd bin­nen­shuis. U begri­jpt wel wat ik bedoel. Wie weet komt dat nog. De tij­den veranderen.

Op de Burcht ston­den en staan ook alle grote ster­ren zoals: Johnny Jor­daan, Tante Leen maar ook prachtige zangko­ren.
Voorts alle grote cir­cussen zoals Sarasani, Krone, Bol­tini.
En niet te ver­geten de eeuwen oude Zaan­dammer kermis.

Voorts zijn er nog vele even­e­menten in onze wijk. Ik noem hier­van op: Start en fin­ish: Dam tot Dam race, Zaanse Skeel­er­ronde, Ronde van Noord­hol­land, wielrennen.

Ik eindig met nog op te noe­men:
His­torisch stad­shart Klauw­er­shoek; 65 zaken en winkels op de Zuid­dijk en 1015 in andere buurten. Een groot bos in de Vijfhoek, (via ref­er­en­dum voor bewon­ers behouden), het offi­cieel verzetsmon­u­ment van de Gemeente Zaan­dam alsmede een prachtige boule­vard aan de Zaan met aan­leg­mo­gelijkhe­den voor vracht en pas­sagierss­chepen en voor de pleziervaart.

Een raike en gezel­lige wijk met gezel­lige gewone mensen. Burg­er­meester, als U nog een won­ing zoekt dan is ons advies: kom bij ons wonen.
Voorts erg veel suc­ces in Uw nieuwe baan.

Rede, uit­ge­spro­ken door Chris Kabel ter ere van de ken­nis­mak­ing met Burge­meester Henry Mei­j­dam in Zaan­dam Zuid op 1 juni j.l.


kabeltjeskrant 2012 2

Robben­bos
6 juli 20056 juli 2005

Als u dit leest zijn wij met onze zeilt­jalk al een paar dagen onder­weg op vakantiereis richt­ing Oost­zee. Het is onze bedoel­ing langs de Duitse en Deense kust te gaan zeilen. Ons schip is een bijna hon­derd jaar oud vrachtschip, dat wij in 1964 hebben gekocht en daarna hebben omge­bouwd tot recre­ati­eschip. Het schip is twintig meter lang en vier meter breed.
Op of omstreeks 1968 besloten wij met vakantie te gaan varen. Het zou voor het eerst zijn, dat wij met dat ‚grote’ schip een ‚grote’ tocht zouden gaan maken. Wij besloten de Kop van Noord-​Holland in te gaan richt­ing Wieringer­meer. Lekker rustig, ver weg van de water­sport­cen­tra en andere drukke vaar­we­gen.
Wij gin­gen samen met een ken­nis die een soort vrach­taakje had omge­bouwd. Het scheepje was toegerust met een NUK motor. Deze motor startte op ben­zine. Als de motor warm was werd op een mengsel van ben­zine en petro­leum overgeschakeld. De snel­heid van het schip was gelijk aan die van onze boot, namelijk 6 kilo­me­ter per uur. In ons schip stond een gloeikop diesel­mo­tor uit 1928 van het merk Kromhout.

Ergens in juli 1968 starten wij de motoren. Puffend, met veel lawaai, stink­end en rok­end gin­gen beide schepen de Zaan op richt­ing Aker­sloot. Ons motto was: zij die geloven, haas­ten zich niet.
Na vele uren passeer­den wij Alk­maar. Tegen de avond waren wij via het Noord– Hol­land­skanaal aan­ge­land bij het kanaal van Scha­gen naar Kol­horn. Wij besloten in dat kanaal in de buurt van Schager­brug te overnachten.

Dat kanaal is, voor zover ik weet, vóór de oor­log aan­gelegd door werk­lozen. Als je in die tijd geen werk had werd je gewoon te werk gesteld. Dat werk bestond vee­lal uit graafw­erkza­amhe­den zoals met de hand sloten graven in de Wieringer­meer of aan dit kanaal grondw­erk doen. Als je niet kwam opda­gen kreeg je geen steun (geld). Mijn vader had ook bij de ‚gelukki­gen’ geho­ord die dat werk had­den moeten doen. Ik voelde me best een beetje vreemd toen ik in die omgev­ing kwam.

De vol­gende dag passeer­den wij Kol­horn, gin­gen door de West­friese sluis, voeren langs Sloot­dorp en kwa­men te lan­gen leste in het beloofde land: het Robben­bos. In de jaren na de oor­log was dit vrij grote bos in de Wieringer­meer aange­p­land. Langs de Robben­vaart, mid­den in het bos, had Staats­bos­be­heer prachtige lig­plaat­sen gecreëerd. Het was er hart­stikke druk. Er lagen min­stens vijftig boten, man­netje aan man­netje, langs de kant. Het mooiste was echter, dat je er geen liggeld behoefde te betalen. Voor bood­schap­pen kon je in Den Oever terecht. Wij verbleven er twee weken en genoten met de kinderen van de rust en de natuur.

Afgelopen jaar zijn wij weer eens door de Wieringer­meer gevaren. Wij kwa­men weer langs het Robben­bos. De lig­plaat­sen waren nog steeds gratis. De bossen waren nog mooier dan vijfend­er­tig jaren gele­den. Het was of de tijd daar heeft stil ges­taan. Nochthans lagen er maar weinig boten. Het zag er wat ver­laten uit. Weet u waarom het nu niet meer in trek zal zijn? Er is geen water, geen toi­let, geen douche, geen stroom, geen patat­boer, geen restau­ran­tje en voor de bood­schap­pen moet je eindje lopen.
Een oordeel over dit alles laat ik aan u over.


kabeltjeskrant 2012 2

Har­ing­boer
Bron: Zaanse Wijken, 28 sep­tem­ber 2005

Elke dins­dag en vri­jdag, tegen zes uur in de avond, komt in onze buurt een ijs­boer langs. Hij verkoopt soft­ijs van uit­stek­ende kwaliteit. Vee­lal stopt hij bij vaste klanten. Het­zelfde doet een aar­dap­pel­boer in onze wijk. Elke maandag gaat hij trouw zijn klanten af. Deze twee mensen zijn helaas een uit­zon­der­ing op de regel. Tegen­wo­ordig komt prak­tisch nie­mand meer langs de deur om zijn waren te koop aan te bieden. Iedereen moet de deur uit om zijn dagelijks eten en andere din­gen te kopen.

Dat was vroeger wel anders. Je hoefde echt niet van huis te gaan om in je dagelijkse behoeften te voorzien. Bakkers, slagers, kruide­niers, groen­ten– en aar­dap­pel­boeren, ijs­boeren, melk­boeren, kolen­boeren, har­ing­boeren, vod­den­boeren en han­de­laren in kled­ing en andere tex­tiel, kor­tom iedereen die wat te verkopen had, kwam langs de deur. Afgezien van het gemak was het daar­door bove­nal erg gezel­lig op straat. Een ander voordeel was, dat je niet alles kon­tant hoefde af te reke­nen. Je kon pof­fen en eventueel in ter­mi­j­nen betalen. Je stond niet rood bij de bank, maar rood bij de kruide­nier, bij de kolen­boer of bij de han­de­laar in textiel.

Uit­er­aard zaten tussen deze han­de­laren veel opval­lende mensen. Mensen die je eigen­lijk nooit meer vergeet. Zo herin­ner ik mij een vrouwelijke har­ing­boer. Zij ventte samen met haar man — die achter de hand­kar liep — met har­ing en zure bom­men langs de deur. Haar naam was Marie Kruit. Zij was een korte, gezette vrouw met een hagel­wit gesteven schort. Zij woonde in onze wijk op het Fransepad. Dat pad lag aan het begin van de Oost­z­i­jde, ongeveer op de plaats waar nu de Peper­straat begint. Haar voor­naam spreek je op zijn Zaans uit. Dat betekent: de klem­toon leggen op de eerste twee let­ters, namelijk MArie Kroit. Het bij­zon­dere aan MArie Kroit was echter haar stem. Die was zo krachtig, dat je twee straten verder kon horen, dat de har­ing­boer in aan­tocht was.

Andere opval­lende ver­schi­jnin­gen in onze buurten waren vod­den­boeren. Vee­lal liepen zij met bak­fi­ets of hand­kar luid roepend door de straat met de vol­gende tek­sten: …„wie heeft er nog oude kran­ten, oud ijzer of vod­den…” Som­mi­gen riepen alleen: VODDU !!! Ik vertelde U al eens van vod­den­boer Karsen­berg van het Boom­gaardss­lop. Dat was een straatje op de plaats waar nu het Mak­er­i­jtje is, achter de Tuiniersstraat. Karsen­berg had maar een arm. Wat zal die man gewroet hebben in zijn leven en wat voor bewon­der­ing moet je daar nu voor hebben. In die tijd was dat heel gewoon. Zo was er ook de vod­den­boer Riekus Dri­esten, die mank was. Nochtans ver­di­ende hij zijn brood achter een hand­kar. Petje af. In de rij van leg­en­darische straatven­ters mag Willem van Akkeren niet ont­breken. Willem ventte met ijs en reed op een grote ijskar met een dak. Ken­merk­end aan Willem was, dat hij nooit een woord te veel zei en ver­schrikke­lijk lekker ijs had vol­gens eigen recept.

Als ik aan die tijd terug denk dan bekruipen mij altijd gemengde gevoe­lens. Het leven op straat was onte­gen­zeggelijk gezel­lig maar de prijs hier­voor was erg hoog. Het ging gepaard met veel armoede en ein­de­loos gewroet van veel mensen.


kabeltjeskrant 2012 2

Hout­bouw
Bron: Zaanse Wijken,26 okto­ber 2005

Wie goed rond­kijkt zal ont­dekken, dat er in onze wijken toch nog wel een redelijk aan­tal houten huizen staan. Omdat van de meeste wonin­gen de voorgevels van steen zijn moet je wel goed kijken wil je ze vin­den. De straten waar onder meer houten huizen (al dan niet met ste­nen voorgevel) staan, zijn onder meer: Zuid­dijk, Hanen­pad, Prin­sen­straat, Molen­straat, Bloem­gracht, Koni­j­nen­pad en de Een­dracht­straat.
Zo’n dertig/​vijfendertig jaar gele­den waren dat er veel en veel meer. Van de wonin­gen in de Prin­sen­straat­bu­urt had je zo drie Zaan­sche Schansen kun­nen vullen. De meeste van de wonin­gen waren nog vrij redelijk goed en had­den de tand des tijds goed doorstaan. Maar U weet hoe het in Zaan­dam gaat en altijd zal bli­jven gaan: slopen en afbreken die han­del.
Gelukkig breekt tegen­wo­ordig het besef door, dat bouwen van houten huizen best af en toe een ver­adem­ing is in de steen­woestijn waarin wij met zijn allen leven. Door betere iso­latie en ver­du­urza­m­ingsmeth­o­den is hout een nog beter bouw­ma­te­ri­aal dan vroeger. Mooie voor­beelden zijn de her­bouw van drie houten huizen aan de kop van de Hogendijk, naast het mod­erne Zaanthe­ater.
Ook het mooie pand op de Klam­per­straat is het bek­ijken waard. Voorts moet U eens gaan kijken op Haalder­s­broek. In dat buurtje, dat het predikaat beschermd dorps­gezicht kent, vindt veel restau­ratie en her­bouw van houten wonin­gen plaats.

Ik vind trouwens de wonin­gen van ZVH op de P.L.Takstraat ook het bek­ijken waard. Deze wonin­gen zijn in 1920 gebouwd vol­gens de stijl van de Ams­ter­damse school gecom­bi­neerd met de Zaanse bouw­stijl: rode dak­pan­nen en houten gevelbekleding.

Wellicht is U bek­end met het feit, dat er gevorderde plan­nen zijn om een nieuw stad­huis voor Zaanstad te gaan bouwen in Zaan­dam. Terug van het (ver)Bannenhof in Zaandijk. Zaan­dam wordt weer de baas.
Als ves­tig­ingsplaats denkt men aan het einde van de Gedempte Gracht bij de Provin­cialeweg. Niet zoals voor de hand ligt mooi gele­gen aan de oost­kant aan de Zaan, waar sinds 1836 reeds een stad­huis is geves­tigd, maar in een wur­men­pot van kan­toren, winkels en wonin­gen in het plan Inver­dan. Dat laat­ste betekent: achteraf.

Voor het ontwikke­len van dat stad­huis­plan heeft men archi­tect Soeters aangetrokken. Als niet Zaankan­ter kwam hij met een plan, waar­bij hij — ondanks vele ver­zoeken — geen hout in de buiten uitvo­er­ing van de gebouwen had ver­w­erkt. Zoi­ets zou je toch in de Zaanstreek verwachten.
Toen er protesten kwa­men, zei hij droog, dat hout geen duurzaam mate­ri­aal is en zich in ons land niet leent voor nieuw­bouw.
Dat zegt hij tegen Zaankan­ters die bijna vier hon­derd jaar hout importeren, ver­han­de­len en ver­w­erken en er houten huizen van bouwen.
Dit is een schoolvoor­beeld van het gezegde: je vader een kun­stje leren!
Ik denk, dat als je aan de heer Soeters vertelt, dat er een houtza­ag­molen in aan­bouw is (het Jonge Schaap aan de Zaan­sche Schans) hij je zal zeggen, dat je dat nooit moet doen. Hij zal je waarschi­jn­lijk vertellen, dat het onzin is, omdat er af en toe geen wind is.


kabeltjeskrant 2012 2

Huis­jes­melker
Bron: Zaanse Wijken, 24 novem­ber 2005

In mijn vorige aflev­er­ing sprak ik U over de nu nog in onze wijken aan­wezige houten wonin­gen. Ik wees U ook op de nieuw­bouw van prachtige houten huizen, her en der in onze stad, die echt de moeite waard is.
Bij restau­ratie en nieuw­bouw van houten wonin­gen valt mij echter wel op, dat dit vee­lal gevoe­lens van nos­tal­gie en romantiek oproept. Datzelfde kom je tegen bij het bouwen en ver­bouwen van onze zaanse molens. Ik denk, dat zoi­ets eigen­lijk niet terecht is. Bij werken in molens was vroeger vee­lal sprake van slechte werkom­standighe­den en wonen in de meeste houten wonin­gen was vroeger echt geen pretje. Meestal waren de huizen slecht gebouwd en was het onder­houd bene­den de maat.

Zo ston­den er in onze straat onder meer een tien­tal houten huizen die omstreeks 1900 nieuw gebouwd waren. Zij ston­den in blok­jes van twee en waren voor ver­huur gemaakt. Zij had­den wel een ste­nen voorgevel (enkel­steens) maar waren slecht gebouwd. De benam­ing ‚rev­o­lu­tiebouw’ was hier echt op zijn plaats. De fun­der­ing was min­i­maal en op de „kleef”. Na der­tig jaar begonnen som­mige wonin­gen te verza­kken. Als je pap of soep at, moest je oppassen, dat het niet van je bord afliep. De bin­nen­be­tim­mer­ing was gedeel­telijk van sloophout gemaakt. De houten buiten­wan­den waren enkel­wandig. Als je boven op zolder was, kon je door de kieren van de planken naar buiten kijken. De indel­ing was: bene­den een keuken en voorkamer. Boven was alleen een zolder, bereik­baar via een vere­delde lad­der. De w.c. was buiten aan het einde van het erf en was samen met het schu­urtje ook verzakt. Alle deuren klem­den en kraak­ten. Als het stor­mde, waande je jezelf in een hoorspel.

Ik heb samen met mijn oud­ers zeven­tien jaar in zo´n huis gewoond. Ik verzeker U, dat zoi­ets niet leuk is. Wij maak­ten in dat huis ook de strenge win­ters van 1941 en 1943 mee. Er waren in die jaren toen maan­den­lang strenge vorst en meters hoog sneeuw. In zo´n enkel­wandig huis stierf je van de kou. Ik heb er een fobie van ijs en sneeuw aan overge­houden. Ik gril van de ver­halen over win­ter­sport. Ik zal van mijn leven niet vri­jwillig de kou opzoeken..

De huizen waren eigen­dom van par­ti­c­ulieren. Als je vroeger spaargeld ging beleggen, dan kocht je huis­jes met de bedoel­ing om ze te ver­huren. Een boter­briefje voor later werd dat ook wel genoemd. Deze eigenaren wer­den huis­jes­melk­ers genoemd. Uit­er­aard waren er goede huis­jes­melk­ers die hun huizen goed onder­hielden en redelijke huren vroe­gen. Maar de slechten onder hen waren natu­urlijk in de meerder­heid. Voor het noodza­ke­lijke onder­houd maak­ten die meestal gebruik van hand­ige jon­gens en beun­hazen. Het mocht geen geld kosten. Voor het onder­houd van ons huis maakte onze huis­jes­melker gebruik van een hand­ige kerel die bij een bek­ende deuren­fab­riek werkte. Deze man kon over goed­koop hout van zijn baas beschikken. Dat laat­ste was belan­grijker dan zijn eventuele vakbekwaamheid.

Ik vind houten huizen toch nog steeds erg mooi. Ik ben alleen altijd wat arg­wa­nend als ik er bin­nen kom. Ik hoop, dat U dat zult begrijpen.


kabeltjeskrant 2012 2

Ker­stgedachte
Bron: Zaanse Wijken, 21december 2005

In de eerste werel­door­log bestook­ten Duit­sers en Fransen elkaar vanuit loop­graven. Deze lagen zeer dicht bij elkaar. Op een ker­stavond in die oor­log kwa­men zij spon­taan onge­wapend uit de loop­graven en liepen naar elkaar toe. Na samen gepraat, geproost en gedronken te hebben keer­den zij weer terug en begon het schi­eten als vanouds. Dat voor­val herin­nerde mij aan een gebeurte­nis in mijn leven in de win­ter van 1996.

Sinds 1983 varen mijn vrouw en ik met onze zeilt­jalk op de Duitse wad­den en riv­ieren. In de zomer van 1990 lagen wij ergens in een klein haven­tje in de buurt van Wil­helmshaven. Het was een net ger­estau­reerde haven met daar­bij een scheep­vaart­mu­seum. Omdat ons schip, dat in 1910 is gebouwd, een muse­ale sta­tus heeft, zocht men con­tact met ons. In eerste instantie vroeg men ons of wij wat langer wilden bli­jven liggen. Daar­naast bood men ons een gratis lig­plaats aan voor zomer en win­ter. Wij gin­gen op het aan­bod in en hebben toen ongeveer vijf jaar een lig­plaats gehad in die muse­umhaven. Uit­er­aard raak­ten wij wat meer bek­end in het dor­pje zelf en met de inwon­ers. Met een van de man­nelijke inwon­ers raak­ten wij min of meer bevriend. Hij was enige jaren ouder dan wij.
Zoals dat altijd met oud­ere Duitse man­nen gaat, vertelde hij ons dat hij in de oor­log ook in ons land was geweest.
„Ich war auch in der Nieder­lände”, zeggen zij dan. Je slikt het, maar ik denk dan altijd: daar heb je weer zo’n fiet­sen­pikker.
Hij vertelde, dat hij tussen 1942 en 1944 in Goes gelegerd was geweest. Vlak voor de geal­lieerde land­ing op Walcheren was hij overge­plaatst naar ergens anders in Europa en had geluk gehad. Hij verontschuldigde zich en zei, dat hij ook ges­tu­urd was. Ja, ja, denk je dan. Zijn vrouw, die wij ook leer­den ken­nen, had ook gedi­end in de oor­log. Zij was bij de Luft­waffe betrokken als plot­ter. Zij moest op grote wand­kaarten posi­ties van eigen en vijan­delijke vlieg­tu­igen aangeven en bijhouden. Zij vertelde ons verder, dat zij voor dat werk een hoge onder­schei­d­ing had gehad, namelijk het IJz­eren kruis. Eigen­lijk had­den wij het toen met die mensen wel een beetje gehad.

Groot was onze ver­rass­ing, als wij in de daarop vol­gende win­ter van 1996 een uitn­odig­ing van hen ontvin­gen. Zij waren vijftig jaar getrouwd en ze zouden het zeer op prijs stellen als wij hun bruilofs­feest zouden mee­vieren. Wij keken elkaar aan, aarzelden, maar besloten toch te gaan. Het feest werd gegeven in de plaat­selijke feestzaal „zur Traube”. Fam­i­lie, bek­enden en andere dorpsgenoten zaten aan lange tafels gezel­lig bij elkaar. Grote pot­ten pils, u kent het wel.
Op een gegeven moment nam de dom­i­nee het woord. Hij las een stukje uit de Bij­bel, er werd gezon­gen en gebe­den. Ook mem­o­reerde hij de lev­ens­geschiede­nis van deze mensen, vooral ook tij­dens en na de oor­logs­jaren. Daarna pakte hij een andere Bij­bel en las in het Ned­er­lands het­zelfde stukje voor. Toen hij klaar was, vertelde hij, dat hij dit had gedaan als eerbe­toon aan de Ned­er­landse gas­ten. Hij herin­nerde er aan, dat zij de oor­log ook had­den meege­maakt, maar dan aan de andere kant. In die oor­log had­den de Duit­sers de Ned­er­lan­ders toch eigen­lijk wel slecht behan­deld. Hij vond het daarom zeer ver­heugend, dat wij nochtans op dit feest waren. Stil­let­jes en aangedaan hoor­den wij het aan. Woor­den schoten ons tekort.

Mijn vrouw en ik wensen U pret­tige ker­stda­gen en een voor­spoedig 2006.


kabeltjeskrant 2012 2

Broeder
Bron: Zaanse Wijken, 18 jan­u­ari 2006

Op gezette tij­den eten wij als hoofd­maaltijd broeder. Broeder is een oud zaans gerecht, dat vroeger vooral door arme mensen werd gegeten. In grote lij­nen komt het gerecht hierop neer, dat er deeg wordt gemaakt alsof je een brood gaat bakken. Het deeg gaat echter niet de oven in, maar wordt in een zak gedaan en gekookt in een pan water. Bij ons thuis koken wij het deeg op een driepits peterolie– stel­letje, maar het kan ook op gas of stroom. Het resul­taat is verbluffend. Als het goed gaat ( mijn vrouw is een kei hierin) dan eet je daar je vingers bij op. De broeder wordt in plakken gesne­den en belegt met een sausje van warme stroop en beste boter (room­boter). Ik zelf eet de broeder met uit­ge­bakken spek. Het is zo lekker, dat onze klein­zoon, die hele­maal in Assendelft woont, spoorslags naar Zaan­dam komt om mee te eten. De kosten van een dergelijk maaltijd zijn laag. (zie verder ons recept op deze pagina).

De laat­ste maan­den lukte de broeder niet erg. Het resul­taat was een kleffe klieder eten. De oorzaak bleek in de gebruikte zak te liggen. Deze was oud en ver­sleten. Mijn vrouw maakte een nieuwe zak van katoen. Weer mis­lukte de broeder. Wij kwa­men er achter, dat een zak beter van lin­nen kan zijn. Maar hoe kom je tegen­wo­ordig aan een stukje lin­nen? Mijn vrouw heeft winkels afge­zocht, ze is op de markt geweest, maar ner­gens lin­nen. Als je goed nadenkt, dan is dat logisch. In vroegere jaren had­den wij legale en ille­gale ate­liers, maar tegen­wo­ordig wordt alle kled­ing in China of Tai­wan gemaakt. Voor een stukje lin­nen moet je in Peking zijn! Maar zoals altijd: als de nood het hoog­ste is dan is de red­ding nabij. Ik werd uitgen­odigd om het dien­stju­bileum mee te vieren van een bek­ende van mij. Aan het einde van zijn feest, kreeg iedere bezoeker een draag­tas met wat leuke cadeaut­jes. Uit­er­aard waren tas en inhoud ook gemaakt in China, maar dat kon de pret niet drukken. Tot mijn pret­tige ver­baz­ing was de tas van lin­nen. Ver­heugd kwam ik thuis. Mijn vrouw ver­maakte een en ander tot een echte broed­erzak en de vol­gende dag aten wij weer broeder als vanouds.

Naast broeder eten wij af en toe ook een ander oud zaans gerecht. Dat is dikke koek. Dikke koek is een soort ketelkoek, waar­bij een soort brood­deeg, met krenten en roz­i­j­nen in een gieti­jz­eren jus­pan wordt ver­warmd en klaar gemaakt Je kri­jgt dan een ronde koek, die je in plakken sni­jdt. Je eet de plakken warm met een klon­tje beste boter. De vingers die je nog hebt na het eten van broeder, eet je dan op. Zo lekker is dat.

Wij geni­eten tegen­wo­ordig van deze een­voudige oude gerechten omdat wij zelf kun­nen kiezen wan­neer wij ze wel of niet willen eten.. Maar vroeger waren dit soort (goed­kope) gerechten bit­tere ernst. Ik weet nog wel, dat wij elke week, jaren lang, op maandag, op was­dag, broeder aten. Lekker gemakke­lijk, goed­koop en maagvul­lend. Voorts aten wij altijd op zater­dag dikke koek. Niet met een klon­tje beste boter maar met de BergJur­genspastei. Zo noem­den wij de goed­koop­ste mar­garine die toen verkri­jg­baar was. Broeder en dikke koek kwa­men dan af en toe je keel uit.


kabeltjeskrant 2012 2

Chris Kabel – 28 maart 192831 juli 2013

Joomla tem­plates by a4joomla